'Poëzie treedt buiten het boekje' 
      reacties op Thomas Vaessens' artikel

      laatste update 24 april 2004


     Previous Home Next

Algemeen commentaar op onderstaande artikel van Thomas Vaessens
(eerst gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, 17 april 2004) komt
van Tjitske Jansen: 'Ik ken die meneer Vaessens niet, maar het is een
dom stukje dat hij heeft geschreven. Nog afgezien van de vele feitelijke
onwaarheden die hij vermeldt, komt hij er uit naar voren als iemand
die geen gedichten leest, omdat hij alleen gedichten leest met het doel
er iets van te vinden. En hij durft niet eens zelf iets te vinden. Hij durft
alleen dingen te vinden waarvan hij vermoedt of weet dat anderen die
al vinden. Een ontzettende kontlikker als je het mij vraagt en verloren
voor de poëzie. Zo iemand. Jammer voor hem toch?

Afgelopen zaterdag zei Rutger Kopland over het artikel dat er kliekjes
in opgewarmd werden. Ook dat is waar. Er staat helemaal niets nieuws in!'

Tsead Bruinja reageert middels een open brief.
En www.werktitel.nl bericht er op deze wijze over.

Poëzie treedt buiten het boekje
Publicatiedatum: 17/4/2004
Het Financieele Dagblad
    'Poëzie treedt buiten het boekje'
Publicatiedatum : 19/4/2004
Rottend Staal Online
     
door Thomas Vaessens   door diverse dichters
     
Elke maand kan wel ergens een poëziemanifestatie worden bezocht. Maar rondom het podium gelden andere wetten dan onder de leeslamp. De herkenbaarheid is cruciaal.
   
     
Er is een Nederland een bloeiende cultuur van poëziefestivals: Poetry International in Rotterdam, de Utrechtse Nacht van de poëzie, het Wintertuin-festival in Arnhem en Nijmegen - elke maand kan er wel ergens een poëziemanifestatie worden bezocht. Ook dit weekend, wanneer in Landgraaf voor de zesde keer de Dag van de Poëzie plaatsvindt. Op minder grote schaal worden bovendien door het hele land honderden poëzieavonden, literaire cafés en 'poetry slams' georganiseerd: wie dat wil, kan op bijna elk gewenst moment dichtende performers tegen het lijf lopen. En daar zijn er nogal wat van.
   
   
Op de website van Bart FM Droog, onvermoeibaar voorvechter van de podiumpoëzie, kan doorgeklikt worden naar de persoonlijke pagina's van een hele generatie dichters voor wie het podium belangrijker lijkt dan het papier: Tsaed Bruinja, Hagar Peeters, Tjitske Jansen, Ruben van Gogh, Ingmar Heytze, Dimitri Verhulst, Tjitse Hofman, Serge van Duijnhoven.













 
www.epibreren.com Is niet míjn website, maar die van De Dichters uit Epibreren. Jan Klug en ik onderhouden de site. En, zoals Vaessens zou behoren te weten, bestaat die site uit twee onderdelen. Enerzijds het simpele promo-gedeelte voor De Dichters uit Epibreren en anderzijds het poëziedagblad Rottend Staal Online. Ik ben géén voorvechter van de podiumpoëzie, want weet niet wat dat is.

Noch Hagar Peeters noch Dimitri Verhulst hebben homepages op Rottend Staal. En hoewel Vaessens het niet expliciet zegt, suggereert hij ermee dat enkel 'podiumdichters' (whatever they be) op Rottend Staal zijn aan te treffen. Dat is niet zo. Benno Barnard, Jan Boerstoel, Mark Boog, Kester Freriks, Piet Gerbrandy, Lucas Hüsgen, Gerrit Komrij, Th. L. Lehmann en etcetera hebben evenzeer homepages op Rottend Staal. Raadpleeg eens www.epibreren.com/rs/rs_poezie.html voor een volledig overzicht.

A propos: het is Tsead Bruinja, niet Tsaed.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)





   
Ze kunnen bogen op een groot publiek en hoeven zich dus niet druk te maken om het feit dat ze vooralsnog door de 'officiële' (papieren) literatuur niet serieus genomen worden.



  Excusez-moi??? Ik zie toch regelmatige besprekingen van werken van o.a. Bruinja, Peeters, Jansen, Van Gogh, Heytze, Hofman en Van Duijnhoven. Vaak lovend, vaak ook niet - maar meer dan genoeg om de stelling dat ze 'vooralsnog door de 'officiële' (papieren) literatuur niet serieus genomen worden' naar de prullenbak te verwijzen.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)


   
Hoewel het voordragen van poëzie op zichzelf niets nieuws is, dwingt het voor poëtische begrippen massale karakter van de huidige podiumcultuur ons ertoe met andere ogen te kijken naar de poëzie en de manier waarop zij zich ontwikkelt. Ook de wijze waarop in de krant van die ontwikkeling verslag wordt gedaan, moet in het licht van het succes van de performance maar eens heroverwogen worden.
   
   
De poëziecriticus stelt zich niet alleen tot taak zijn lezers te vertellen wat er de moeite waard is aan de recente poëzie, hij probeert ook tendensen aan te wijzen. Hij neemt een voorschot op de poëziegeschiedenis. Als elke geschiedschrijver laat hij zich daarbij leiden door díe momenten in de poëtische ontwikkeling waarop de tot dan toe geldende normen worden geprovoceerd. Het zijn de oproerkraaiers die het goed doen in de geschiedenis, die een aaneenschakeling van luidruchtige conflicten, van vadermoorden is. Op deze plaats bespreek ik daarom doorgaans de wat meer tegendraadse jonge(re) dichters die nadrukkelijk anders willen zijn dat hun voorgangers.
  Al eerder berichtte ik Thomas Vaessens over de schatplichtigheid van De Dichters uit Epibreren aan J.A. Deelder, Bart Chabot, Johnny van Doorn, Diana Ozon en Simon Vinkenoog. Al in een grijs verleden liet ik de lezers van NRC Handelsblad weten dat ik geloof in het voortbouwen op het werk van voorgangers. In 1997 was dat, als ik me niet vergis.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
     
Dubbel gecodeerd    
   
Omdat gedichten van zulke dichters willen afwijken van wat we gewend zijn, doen ze soms nog wat vreemd en oncomfortabel aan. Het is complex werk dat
vaak dubbel gecodeerd is: als de avant-gardedichter de liefde tot onderwerp neemt, levert dat een gedicht op dat niet alleen over de liefde gaat, maar indirect óók over de positie die gedicht en dichter innemen ten opzichte van de traditie. Er wordt een spel gespeeld met verwijzingen naar teksten en conventies; voor wie in taal en haar historische (on)mogelijkheden geïnteresseerd is, is zulke poëzie een feest van herkenning.
  Dat is nu ook zo aardig: hoewel m'n werk vol zit met verwijzingen - naar soldatenliedjes uit W.O. I, naar tv- en filmbeelden, naar weet ik veel wat - is dit nooit door recensenten herkend, behalve in het geval als het er meters dik oplag, zoals in het gedicht 'Oerol' (uit Benzine, 2000).
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
   
Toch wil niet ieder publiek met deze 'moeilijke' gedichten worden lastiggevallen; niet elke lezer beziet nieuwe literatuur in het licht van wat er in de poëziegeschiedenis aan voorafging. Een recent relletje illustreert dit. Ilja Pfeijffer publiceerde in 2002 een roman, Rupert. Net als in zijn poëzie gaat Pfeijffer in dit boek citerend, parafraserend en alluderend te werk: Rupert is een patchwork van referenties. Sommige lezers ontging dit. De al genoemde Bart Droog, bijvoorbeeld. Toen hij in Rupert een paar regels van T.S. Eliot herkende, schrok hij zich een ongeluk. Hijgerig publiceerde hij zijn 'vondst' als breaking news op zijn website: plagiaat!
  Ook hier weer een verkeerde voorstelling van zaken:
1. Het waren geen 'paar regels'. Het was anderhalf pagina letterlijk vertaald (en nog slecht ook) uit The Waste Land.
2. Niet ík ontdekte dat, maar Reinier Spreen van het toenmalige Nieuwsblad van het Noorden. Ere wie ere toekomt.
3. Recensenten van het NRC, Volkskrant, Parool en Trouw was dit 'patchwork van referenties' niet opgevallen.
Raadpleeg eens http://www.epibreren.com/pfeijffer/plagiaat.html en lees daar wat auteursrechtenspecialist Mr Joris van Manen in het programma Knetterende Letteren over de zaak te melden had.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
   
Het relletje maakt de kloof zichtbaar die er in de poëzie van de afgelopen jaren is ontstaan, de kloof tussen papierdichters en podiumdichters. Pfeijffer behoort tot de eerste soort. Hij werkt in een wereld waarin Eliot-plagiaat praktisch ondenkbaar is omdat er niets stiekem aan is: voor het publiek dat Pfeijffer voor ogen heeft, behoort Eliot tot de fundamentele culturele bagage waarop dichters bouwen. Podiumdichter Droog, die oprecht schijnt te geloven dat Pfeijffer goede sier wilde maken met regels die eigenlijk van Eliot afkomstig zijn, stelt zich eerder een publiek voor dat zich met Eliot-jatwerk in de luren laat leggen.
  Hier begaat Vaessens dezelfde fout als Pfeijffer in 2000 maakte, in zijn waardeloze stukje 'De mythe van de begrijpelijkheid.' Waardeloos omdat hij het eerst publiceert, dan er afstand van neemt, het dan ongewijzigd herpubliceert om er vervolgens wéér afstand van te nemen.
Nóem verdorie eens álle zogenaamde podium- en papierdichters en je zal zien dat er geen scheiding is. Dichters als Kopland en Rawie treden waanzinnig veel op - zijn zij derhalve podiumdichters? Pfeijffer zelf treedt vaak op, maakt gebruik van alle theatertechnieken (die hij bij anderen niet toestaat) en hij zou dan een papierdichter zijn? Schei toch uit.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)

   
Rondom het podium gelden andere wetten dan onder de leeslamp. Met dubbel gecodeerde gedichten vol subtiele verwijzingen hoeft de podiumdichter niet aan te komen. Voordrachtspoëzie is gebaat bij directheid: het publiek heeft de tijd niet nog eens terug te lezen, het wil onmiddellijk door het gedicht gegrepen worden.






















  We hadden al slampoëzie, podiumpoëzie, en nu is er blijkbaar ook nog voordrachtspoëzie, maar dit even terzijde. Dat er rondom het podium andere wetten gelden dan onder de leeslamp, klopt als een bus. Alleen niet de wetten die Vaessens heeft bedacht. En geen wetten die een andere, speciale poëzie behoeven. Een op een podium gebracht gedicht is niet zozeer gebaat bij directheid, het zit anders. Op het moment dat het gedicht gebracht wordt IS er alleen maar directheid, steeds alleen op dat moment. En dat is een groot verschil met wat Vaessens zegt.
Mijns inziens maakt voor op het podium niets uit of het een dubbel gedoceerd gedicht is, of een helder en toegankelijk gedicht. Rondom het podium wordt geluisterd, en daar gelden vooral de wetten van het luisteren, en die leiden tot een ander soort begrijpen dan bij het lezen. Ook op een podium kan een publiek onmiddellijk gegrepen worden door een dubbel gecodeerd gedicht.

Ik heb het al eens beschreven in een artikel voor Passionate, dat online op deze site te vinden is.
(Ruben van Gogh, 19-4-2004)



Ook hier weer: een waangedachte. Je kan op het podium rustig en met succes hermetische gedichten brengen: F. van Dixhoorn bewijst dat. Met De Dichters uit Epibreren hebben we eens verzen van Vasalis gebracht, met muziek. Wordt haar poëzie plotseling anders als wij die brengen? Wat een onzin.
Vaessens impliceert ook dat de mensen die hij noemt speciaal voor de voordracht gedichten schrijven. Ook dat is een waangedachte.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)

   
Dat authenticiteit een van de geschiktste middelen is om dat te bewerkstelligen, bewijzen de twee talentrijkste podiumdichters van dit moment: Hagar Peeters en Tjitske Jansen. Hun voordracht is muzikaal, melodieus en heeft een aangename lichtheid van toon. Zo nu en dan blijven er leuke regels hangen ('Op deze dag zo grijs als haring schrijf ik je een brief waarin het waait', dicht Jansen bijvoorbeeld), waarin een heel concrete, herkenbare werkelijkheid wordt geschetst met een al even herkenbare ik.
   
   
Deze herkenbaarheid is cruciaal. Als Jansen voordraagt, is ze overrompelend zichzelf. Poëzie en dichter vallen in de performance zichtbaar samen en die coïncidentie draagt bij aan de kwaliteit van het gebodene. 'Ze staat er echt en kwetsbaar', schreef een recensente toen Jansen dit jaar voor het eerst op de Nacht van de Poëzie optrad. Ook Peeters maakte indruk bij die gelegenheid. Tussen al het dichterlijk grijs viel de toen zesentwintigjarige bij haar debuut op de Nacht in 1997 op door, als enige die avond, niet achter het statige katheder maar losjes midden op het podium te gaan staan. Zij was 'gewoon helemaal zichzelf', vond een recensent.
   
   
Wie op een podium de indruk wil wekken zichzelf te zijn, kan zich beter niet achter fratsen verbergen. Jansen en Peeters houden het dus eenvoudig.
In hun werk dus ook geen literaire referenties en polemieken. Zij doen niet mee aan de hanige literaire gewoonte om je plaats en positie als dichter tot inzet of zelfs onderwerp van de poëzie te maken. En daarmee zijn ze typerend voor hun generatie: podiumdichters plaatsen zich buiten het vadermoordstramien van de poëziegeschiedenis. Voor de complexe verwevenheid met de traditie die papieren poëzie kenmerkt, komt in hun voordrachtspoëzie de onmiddellijkheid van de performance in de plaats. Er is dan ook 'niks cryptisch en niks hermetisch' aan, aldus Ruben van Gogh: podiumdichters schrijven gewoon 'heldere en toegankelijke gedichten': overdreven aandacht voor de techniek, complexiteit en precisie hebben voor hen een slechte naam.
 

Met alle respect voor mijn oude studiegenoot Thomas Vaessens: moe word ik hiervan. Heel Erg Moe (ook wel omdat ik gisteren vier optredens op een dag heb gedraaid, tijdens welke ik mijn simpele, enkelvoudige, niet-postmoderne of vadermoorddadige podiumpoëzie heb voorgedragen). Literatuurvorsers vinden nog altijd eerst de werkelijkheid uit op grond van hun eigen tunnelvisie, om vervolgens iedereen die niet in die werkelijkheid past met halve waarheden en simplificaties op hun toegewezen plaats te timmeren, zoals een kind met gebrekkig ruimtelijk inzicht en te weinig geduld de niet passende stukjes in een puzzel met een hamer op hun plek ramt.

Toevallig had ik het gisteren nog met K. Michel over literatuur'wetenschap'. Hij herinnerde me aan de volgende quote: Aesthetics is for artists what ornithology is for birds. (Barnett Newman)'
(Ingmar Heytze, 19-4-2004)



   
Nu is het makkelijk de podiumdichters op dit punt te veroordelen. In hun werk zijn allerlei amateuristische bloopers aan te wijzen. Het barst van de clichés en gemeenplaatsen (Heytze: 'het is triest maar waar: / ik timmer woorden aan elkaar'); de mislukt-parmantige bewering (Van Gogh: 'lang geleden werd deze stad al / veroordeeld tot het zijn van / Groningen'); de uit de hand lopende hyperbolen (Verhulst: 'Ik heb het jeuksel uit jouw geslacht geharkt'); het onbekommerde gesmijt met woorden (Hofman: 'ik [.]divergeer / ioniseer en transporteer / alles naar mijn waarheid') en de ronduit foute zinnen (Peeters: 'Om aan de Idee vrouw te kunnen beantwoorden / is heel simpel', of Droog: 'mensen [.]waarop je kon bouwen').    
     
Idols van de poëzie    
   
Podiumdichters brengen voor een groot publiek een poëzie die vaak technisch niet bijzonder sterk is, maar die het vooral moet hebben van herkenbaarheid en van de daaraan doorgaans toegeschreven authenticiteit. Het heeft er alle schijn van dat de podiumcultuur het Idols van de poëzie is. De voordragende dichters van de 'niks cryptisch, niks hermetisch'-generatie hebben geen houding ten opzichte van de avant-gardistische elite van de (papieren) poëzie. Zij zijn daar ook niet naar op zoek. Zij zijn meer geïnteresseerd in hoe zij op hun luisterend publiek overkomen dan in het oordeel van de 'officiële kritiek' met haar 'waanidee van het waarachtig nieuwe' (Van Duijnhoven). Tjaed en Tjitske zijn de Jim en Jamai van de literatuur. Ze brengen een fundamentele verandering van het literaire klimaat aan het licht: de tijd waarin de avant-garde en haar uitgelezen publiek probleemloos het centrum van de literatuur bestierden, is voorbij.
  Thomas Vaessens trouwens, die zit ook in de adviescommissie Letteren van de Raad. Heel verdacht (en ook wel slim natuurlijk) dat hij zijn artikel pas publiceerde nadat het advies van de Raad voltooid was en hij niet vanwege subjectiviteit aangaande de literaire manifestaties op de gang moest. Nu we het er toch over hebben, in zijn artikel trof ik een typisch Ad Melkertiaanse denkwijze aan: 'de tijd is voorbij dat de avantgarde - en haar uitgelezen publiek- het centrum van de poëzie bestierde', schrijft hij. Maar de avantgarde bestiert het centrum nooit. Zodra men in het centrum is aanbeland (als criticus, hoogleraar, lid van de Raad voor Cultuur, Vlaamse dichter van wie het werk alleen door drie Nederlandse recensenten wordt gelezen) is men geen avantgarde meer, maar arrivé, bourgeois, the power that is: en bij uitstek de reactionaire bron van conservatisme, en een gevaarlijke want één die zichzelf als vooruitstrevend beschouwt.
(ir. Hugo Spruyt, Rottend Staal Online, 24-4-2004)
   
Intussen moet ook weer niet de indruk gewekt worden dat de gang van de poëzie naar het podium in artistiek opzicht niets oplevert. Nu blijkt dat poëzie ook buiten de bladspiegel kan gedijen, beginnen dichters, ook zonder op de trommel van de 'toegankelijkheid' te slaan, te experimenteren met poëzie als theater (Peter Holvoet-Hanssen) of met geluidsbanden en videoprojecties (Peter Verhelst, Dirk van Bastelaere). Ook worden de grenzen tussen poëzie en zang verder verkend, bijvoorbeeld door Van Duijnhoven en door Tjitse Hofman op de recente cd Wei epibreren. Zulke experimenten kunnen slagen als ze niet vanuit een underdogpositie polemiseren met de papieren poëzie, maar op eigen benen durven te staan.
   

Bart FM Droog, Tjitse Hofman & Jan Klug, Wei epibreren. Passage, 2004.

Tjitske Jansen, Het moest maar eens gaan sneeuwen. Podium, 2003.

Hagar Peeters, Koffers zeelucht. De Bezige Bij, 2003.

www.poeziefestival.nl

Copyright (c) 2004 Het Financieele Dagblad

   



terug naar boven


Deze pagina maakt deel uit het dagblad voor poëzie Rottend Staal Online


© de respectievelijke auteurs/Rottend Staal Online 2004. Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.