home
|
'Als een dichter wat zegt, dien je altijd op je hoede te zijn' (Ilja Leonard Pfeijffer, NRC Handelsblad, 13- 2-2002) |
V. WHAT THE THUNDER SAID
After the torchlight red on sweaty faces |
8. Toortslicht rood op zwetende gezichten. IJzige stilte in de tuinen. Pijn op plaatsen van steen. Dreun van donder over verre bergen. Hij die onder de levenden was is nu dood. Wij die onder de levenden waren zijn nu stervende. |
Here is no water but only rock Rock and no water and the sandy road The road winding above among the mountains Which are mountains of rock without water If there were water we should stop and drink Amongst the rock one cannot stop or think Sweat is dry and feet are in the sand If there were only water amongst the rock Dead mountain mouth of carious teeth that cannot spit Here one can neither stand nor lie nor sit There is not even silence in the mountains But dry sterile thunder without rain There is not even solitude in the mountains But red sullen faces sneer and snarl From doors of mudcracked houses If there were water And no rock If there were rock And also water And water A spring A pool among the rock If there were the sound of water only Not the cicada And dry grass singing But sound of water over a rock Where the hermit-thrush sings in the pine trees Drip drop drip drop drop drop drop But there is no water |
Hier is geen water, uitsluitend
rots. Rots en geen water. En de zanderige weg, die zich slingerend omhoog
zwoegt rond en rond en door en over de bergen, die bergen zijn van rots
zonder water, als er water zou zijn, zouden we kunnen stoppen en drinken,
tussen de rotsen kunnen we niet stoppen of denken, zweet is droog en voeten
zakken weg in deze nu mulle zee van kompasloos ploegen, zand zonder uitzicht
happen in cirkels - als er tenminste water was in deze rotsen, deze dode
berg, mond vol verbeten tanden die niet kan spugen. Hier kan men niet staan,
noch liggen of zitten. Er is zelfs geen stilte in de bergen, maar de droge,
steriele donder zonder regen. Er is zelfs geen eenzaamheid in de bergen,
maar botte, rode gezichten die sneren en sarren uit de deuren van gebarsten
lemen hutten. Als er water zou zijn. |
Who is the third who walks always
beside you? When I count, there are only you and I together But when I look ahead up the white road There is always another one walking beside you Gliding wrapt in a brown mantle, hooded I do not know whether a man or a woman - But who is that on the other side of you? |
Wie is die derde die altijd naast
jou loopt? Als ik tel, is er alleen jij en ik samen. Maar als ik voor mij
kijk over de zanderige weg, is er altijd een ander die naast jou loopt.
|
What is that sound high in the air |
Wat is dat geluid hoog in de
lucht? Wie zijn die gemaskerde horden die zwermen over eindeloze vlakten?
Barsten scheuren in de violette hemel. De torens vallen. Jeruzalem, Athene,
Alexandrië, de muren bezwijken. Onwerkelijke (...). Ilja Leonard Pfeijffer, 2002 |
Het moge duidelijk zijn: Pfeijffer heeft het gedicht van Eliot
'vertaald', met weglating van enkele passages en het zonder enige bronvermelding
in zijn roman als eigen werk gepresenteerd. Om het plagiaat beter zichtbaar
te maken, is hierboven Pfeijffers versie in stukken gehakt. In het boek staat
het als een continue passage afgedrukt.
Verdere omvangrijke passages uit 'The Waste Land' zijn te vinden op pagina's
64 en 145 t/m 147.
T.S. Eliot wordt wel even genoemd, op bladzijde 77: "Zoals T.S. Eliot
een gek was die dacht dat hij T.S. Eliot was", maar wordt verder nergens
vermeld - terwijl in bovenstaand geval de bron van de 'vertaling' toch echt
wel in een verantwoording gemeld zou moeten worden.
De grote vraag van zowel Reinier Spreen als van de redactie
van Rottend Staal Online is natuurlijk: wat heeft Pfeijffer nog meer overgeschreven?
Een andere vraag is: wat vinden de erven van T.S. Eliot hiervan? Want op zijn
werk zitten nog gewoon rechten tot het jaar 2035. (Epibode, Rottend
Staal Online, 18-3-2002)
terug naar boven
SCHRIJVER PFEIJFFER PLEEGT GEEN PLAGIAAT, MAAR 'HERGEBRUIKT' TEKSTEN
Een schrijver pleegt plagiaat door teksten van anderen zonder bronvermelding te gebruiken. Of niet? Waar de grens ligt, wordt maar niet duidelijk. Zoals bij schrijver Ilja Leonard Pfeijffer.
Groningen - Wie het niet toevallig kent leest er waarschijnlijk zo overheen. Maar bladzijde 92 van de pas verschenen debuutroman Rupert van Ilja Leonard Pfeijffer klinkt wel érg bekend. Bijna een pagina lang staat daar in prozavorm een gedicht van de Amerikaans-Engelse dichter T.S. Eliot (1888-1965). The Waste Land heet het, een lange gedichtencyclus uit 1922. Pfeijffer vertaalt het letterlijk en gooit het in lange zinnen achter elkaar. 'Hij die onder de levenden was is nu dood. Wij die onder de levenden waren zijn nu stervende. Hier is geen water, uitsluitend rots. Rots en geen water.' Maar waar is de bronvermelding? T.S. Eliot wordt weliswaar elders in het boek even vermeld, maar achterin is geen extra informatie te bekennen. Mag dat zomaar?
Pfeijffer, naast schrijver docent Grieks aan de Leidse universiteit, reageert kalm: "Wou je me beschuldigen van plagiaat of zoiets? Dan moet ik je waarschuwen hoor, want als je hier iets beschuldigends over schrijft, dan maak je jezelf volslagen belachelijk. Het is echt een heel normaal literair procédé."
SPEL
Wat Pfeijffer betreft dient het boek zelf als bronvermelding.
Dat is genoeg. Wat hij doet is geen jatten, maar een spel spelen met andere
teksten. En dat gebeurt wel vaker, tegenwoordig: "Als ik even een halfuurtje
zou nadenken,zou ik tientallen voorbeelden kunnen noemen."
Gillis Dorleijn, professor Nederlandse letterkunde aan de Groningse universiteit,
is al evenmin geschokt. "Dat is de laatste tjd heel erg in, hè",
zegt hij. "Met een net woord wordt dat ook wel intertekstualiteit genoemd.
Die bekende voorbeelden van plagiaat van Van Dis zijn een heel ander geval,
die had stiekum stukken tekst ontleend aan andere studies. Maar het feit dat
je hier een belletje hoort rinkelen betekent al dat Pfeijffer niet wil pronken
met andermans teksten."
Het is duidelijk jatten mag., als je het maar opzichtig doet. Maar hoe ver mag
je dit 'spel' doorvoeren? Dorleijn "Dat is heel moeilijk te bepalen, maar
tegenwoordig waarschijnlijk heel ver. Pfeijffer speelt daar voortdurend mee.
Hij heeft ook wel eens een gedicht gemaakt door gewoon alles wat er in een bepaald
praatprogramma gezegd werd over te schrijven. Hij recyclet de taal."
(Reinier Spreen,
Nieuwsblad van het Noorden, 19-3-2002)
terug naar boven
PFEIJFFERS ROMAN ZIT VOL REGELS T.S. ELIOT
AMSTERDAM - Nee, natuurlijk is Ilja Leonard Pfeijffer niet zo dom om plagiaat te plegen. En natuurlijk had hij achterin zijn onlangs verschenen debuutroman Rupert kunnen vermelden dat hij het een en ander uit The Waste Land, het beroemde gedicht van T. S. Eliot uit 1922, had gebruikt. Zeg maar: overgeschreven. ''Maar dan was de lol eraf geweest,'' zegt een duidelijk geamuseerde Pfeijffer vanochtend door de telefoon. ''En je moet het je lezers niet te makkelijk maken.''
Delen uit 'What the thunder said', de vijfde cyclus van The Waste Land, zijn, vertaald, op de pagina's 92 en 93 van Rupert overgenomen. Reinier Spreen, kunstredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden, kwam daar bij lezing van Pfeijffers roman achter. Spreen attendeerde de Groningse dichtersgroep Droog uit Epibreren op deze 'zaak'. Op www.epibreren.com staat de tekst van Pfeijffer naast die van Eliot.
''Raar dat die krantenman er pas op pagina 92 achter kwam dat ik naar Eliot verwijs,'' gniffelt Pfeijffer. ''De hele roman zit er vol mee. In het begin heb ik het al over de unreal city. Dat is al een verwijzing. En iets verder citeer ik een kernzin uit The Waste Land, die op de ruit van een kapperszaak staat: Mixing memory and desire. Duidelijker kan het bijna niet. Dat is het motto van het boek. En in het begin van elk van de drie delen van Rupert komen personages voor die ook in The Waste Land voorkomen.''
Spel in plaats van plagiaat, dus.
Pfeijffer (1968), dichter en graecus, staat er, volgens een woordvoerster van zijn uitgever De Arbeiderspers, om bekend te spelen met intertekstualiteit. ''Ilja gebruikt in al zijn teksten werk van anderen, maar geeft daar wel een eigen draai aan. Hij zat al te wachten op de eerste die zou bellen dat hij werk van anderen had gebruikt.''
Ten slotte: ''Ik zal u een tip geven,'' zegt Pfeijffer. ''Als
Rupert gemodelleeerd is naar The Waste Land, dan is Ulysses
dat naar de Odyssee.'' Ook een listig mannetje, die James Joyce.
(Maarten Moll, Het Parool, 19-3-2002)
terug naar boven
PFEIJFFER PUT IN RUPERT LETTERLIJK UIT GEDICHT ELIOT
(...) Ilja Leonard Pfeijffer was gisteren onbereikbaar voor
commentaar.
(...) Volgens Lex Jansen, de uitgever van de Arbeiderspers is de kwestie terug
te voeren op een polemiek tussen Pfeijffer en een groep Groningse dichters die
zich schaart onder de naam 'Epibreren'. Jansen: 'Ze zijn het niet eens met de
literatuuropvatting van Pfeijffer. Daar komt het op neer.' Hij verdenkt de Groningers
ervan zijn auteur pootje te willen haken.
(Bart Deuss, Volkskrant, 20-3-2002)
terug naar boven
PLAGIAAT OF EEN LITERAIR SPEL?
AMSTERDAM - Heeft schrijver Ilja Pfeijffer in zijn deze maand verschenen boek 'Rupert' plagiaat gepleegd door er citaten uit T.S. Elio'ts 'The Waste Land' in op te nemen of is hier sprake van een 'literair spel'?
De Groningse dichter Bart FM Droog en literatuurrecensent Reinier
Spreen van het Nieuwsblad van het Noorden menen het eerste. Pfeijffer noemt
deze beschuldiging 'volslagen belachelijk'.
Spreen merkte passages uit 'The Waste Land' op pagina 92 en 93 van 'Rupert'
op. "Vreemd dat hij het daar pas ontdekt", is de reactie van Pfeijffer.
"De verwijzingen naar 'The Waste Land' beginnen al op de eerste pagina.
Het motto van 'Rupert' komt uit dit werk: mixing memory and desire'."
Bij plagiaat probeert een schrijver met andermans veren te pronken. Pfeijffer
zegt openlijk 'een ballet met Eliots werk' aan te zijn gegaan, een werk dat
trouwens zelf ook vol zit met verwijzingen naar en parafrases van andere poëzie.
"Dat heet officieel 'intertekstualiteit' en dit trucje bestond al in de
oudheid. Ik raad Bart Droog aan 'Ulysses' van James Joyce te lezen. Dat zit
vol met verwijzingen naar Homeros."
Had hij niet beter achterin een verwijzing naar Eliot kunnen aanbrengen om de
beschuldiging van plagiaat te voorkomen? "Het zit vol met verwijzingen
naar Eliot. Ik noem zijn naam, de vertaling van de titel 'woestenij' valt, ik
citeer het bekendste vers eruit. Als ik me achterin zou verantwoorden, zou ik
het verpesten."
(Trouw, 20-3-2002)
terug naar boven
WIM DE BIE OVER
PLAGIAAT EN PFEIJFFER
Den Haag - Op Bieslog
maakt Wim de Bie vandaag melding van plagiaat en Pfeijffer: "De beschuldiging
luidt nu, dat ik delen van mijn gedicht zou hebben overgeschreven uit het gedicht
'Musica nova', van de jonge, veelbelovende dichter Ilja Leonard Pfeijffer"
(...). Lees het volledige stuk op: http://bieslog.vpro.nl/programma/bieslog/index.shtml?2785571+4328074+4328075
(Epibode, 20-3-2002)
terug naar boven
PFEIJFFER VERSUS DROOG: SPEL OF PLAGIAAT
Amsterdam - Een literair spel noemt de Leidse dichter-romancier Ilja Leonard Pfeijffer het; een kwestie van plagiaat luidt de conclusie van zijn Groningse collega Bart FM Droog. Op pagina 92 en 93 van zijn lovend besproken debuutroman Rupert parafraseert Pfeijffer een flinke passage uit deel vijf van T.S. Eliots beroemde modernistische gedicht The Waste Land (1922). "Pfeijffer heeft het gedicht van Eliot 'vertaald' en het zonder enige bronvermelding in zijn roman als eigen werk gepresenteerd'', schrijft Droog in een open e-mail aan de pers.
Pfeijffer kan wel om de beschuldiging lachen. "Het verbaast me dat Droog pas op pagina 92 op Eliot stuit,'' zegt hij. ,,Het wemelt in Rupert van de verwijzingen naar en citaten uit The Waste Land; de hoofdpersoon ontmoet figuren uit het gedicht, zoals 'Stetson' en 'Madame Sosostris'; een kapperszaak maakt goede sier met de regel 'mixing memory and desire' en zelfs het thema van Rupert, de gefragmenteerdheid van het moderne stadsleven, is hetzelfde als dat van The Waste Land. Het is allemaal onderdeel van het literaire spel van verwijzen en sampelen waar Eliot zelf de kampioen van was.''
Ook Pfeijffers redacteur bij De Arbeiderspers, Peter Nijssen, onderstreept dat in Rupert "intertextueel geciteerd'' wordt. Hij zou dan ook verbaasd zijn als de erfgenamen van Eliot (1888-1965) aanstoot zouden nemen aan de parafrase. Nijssen: "Het moet duidelijk zijn dat hier het spel van de pastiche wordt gespeeld. Als dit niet mag dan kun je het hele oeuvre van Paul Claes wel verbieden, of de pastiches in Joost Zwagermans dichtbundel Bekentenissen van een pseudomaan.''
Pfeijffer, die vorig jaar Droog en andere toegankelijke podiumdichters
aanviel in zijn Bzzletin-artikel 'De mythe van de verstaanbaarheid', voegt daaraan
toe: "Plagiaat bedrijf je met het oogmerk om niet ontdekt te worden; ik
wil juist dat de lezer de overeenkomsten ziet. Ik heb trouwens voor Bart FM
Droog nog een aardige tip: in Ulysses van James Joyce schijnen nogal
wat parafrases van de Odyssee te zitten.''
(NRC Handelsblad, 20-3-2002)
terug naar boven
HALLO ZEG, NRC HANDELSBLAD!
Epibreren - Gisteren berichtte het NRC Handelsblad op een wel zeer eenzijdige
wijze over de affaire Pfeijffer: http://www.nrc.nl/nieuws/kunst/1016606565166.html
Naar aanleiding van dat bericht schreef Bart FM Droog een briefje aan de kunstredactie
van het NRC:
Geachte kunstredactie van het NRC,
Ere wie ere toekomt: ik ben niet de ontdekker van Pfeijffer's plagiaat, spel
of intertekstuele exercities - wat u wenst. De ontdekker is Reinier
Spreen, kunstredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden.
De in uw artikel 'Pfeijffer versus Droog' als 'open e-mail aan de pers' gepresenteerde
e-mail was geen open brief, maar een kennisgeving van de lopende berichtgeving
op Rottend Staal Online, 's lands enige internetpoëziedagblad.
De opmerking "Pfeijffer, die vorig jaar Droog en andere toegankelijke podiumdichters
aanviel in zijn Bzzletin-artikel 'De mythe van de verstaanbaarheid'"
is helaas voor u onjuist. Het was in het jaar 2000 dat gemeld stuk verscheen,
met de term "toegankelijk podiumdichter" voel ik mij niet aangesproken
- evenmin als de andere dichters die werden aangevallen in dat stuk (o.a. Serge
van Duijnhoven, Ruben van Gogh, Ingmar
Heytze, Tjitse Hofman, Ramsey
Nasr). Pfeijffer heeft de stellingen geponeerd in dat stuk al een jaar geleden
herroepen en heeft zich nadien zelf als 'podiumdichter' geafficheerd- zie de
Poëziekrant, oktober 2001.
Tot mijn grote treurnis heeft uw redactie niet de moeite genomen de enige relevante
partij in deze te spreken: namelijk de rechthebbende(n). Een tip: neem eens
contact op met de Londense uitgeverij Faber and Faber, die onlangs nog werk
van T.S. Eliot heeft uitgegeven: http://www.faber.co.uk/
, e-mail rights@faber.co.uk
Met vriendelijke groet, Bart FM Droog
(Epibode, Rottend Staal Online, 21-3-2002)
terug naar boven
Een andere rechtse rakker-Nobelprijswinnaar, de dichter T.S.
Eliot (1888-1965), is het slachtoffer geworden van plagiaat. Dat beweert althans
de dichter Bart FM Droog. Volgens Droog heeft zijn collega Ilja Leonard Pfeijffer
hele passages uit deel vijf van Eliots epische gedicht The Waste Land (1922)
in zijn nieuwe roman Rupert verwerkt, zonder de bron te vermelden. Droog, die
ooit nog als schietschijf fungeerde in een van Pfeijffers roemruchte polemieken,
illustreert zijn vondst met een reeks fragmenten die er inderdaad weinig twijfel
over laten bestaan. Pfeijffer lacht de beschuldiging echter weg. "Als je
hier iets beschuldigends over schrijft, dan maak je jezelf volslagen belachelijk",
reageerde hij. "Het is echt een heel normaal literair procédé."
Pfeijffers redacteur bij De Arbeiderspers, Peter Nijssen, vertelde in NRC Handelsblad
dat in Rupert "intertextueel geciteerd" wordt. Hij zou hem verbazen
mochten de erfgenamen van Eliot er een punt van maken. "Als dit niet mag
dan kun je het hele oeuvre van Paul Claes wel verbieden." (Jeroen
de Preter, De Morgen, 21-3-2002)
terug naar boven
PFEIJFFER BESCHULDIGD VAN PLAGIAAT
"Immature poets borrow, mature poets steal" is een citaat van T.S. Eliot dat u met wat geluk af en toe tegenkomt in de rechterkolom op deze Letteren-website.
De Nederlandse dichter Ilja Leonard Pfeijffer heeft zich deze raad ter harte genomen, zo blijkt uit de controverse die de laatste dagen gerezen is tussen hem en enkele Groningers.
Journalist Reinier Spreen, kunstredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden, ontdekte dat Pfeijffer voor zijn nieuwe roman Rupert (Arbeiderspers, 2002) een fors deel zonder bronvermelding overschreef uit Eliots befaamde gedicht The Waste Land (1922). Het Groningse dagblad besteedde (in elk geval in haar internet-editie) geen aandacht aan de ontdekking van haar medewerker, maar het Epibreren-magazine Rottend Staal Online - nooit verlegen om een aardige rel - zet in haar nieuwsrubriek van maandag 18 maart de oorspronkelijke tekst en Pfeijffers vertaling naast elkaar. Bart FM Droog (RS-redacteur en Groninger Stadsdichter) vraagt zich af wat Pfeijffer nog meer heeft overgeschreven, en wat de erven van T.S. Eliot hiervan vinden.
In diverse kranten reageert Pfeijffer laconiek op de beschuldiging:
"Het verbaast me dat Droog pas op pagina 92 op Eliot stuit," zegt
hij. "Het wemelt in Rupert van de verwijzingen naar en citaten uit The
Waste Land. [...] Het is allemaal onderdeel van het literaire spel van verwijzen
en sampelen waar Eliot zelf de kampioen van was."
(www.letteren.net, 21-3-2002)
terug naar boven
NIEUWSBLAD VERONDERSTELT PLAGIAAT PFEIJFFER
Reinier Spreen, journalist bij het Nieuwsblad van het Noorden
constateerde in die krant dat Ilja L. Pfeijffer het citaatrecht wel wat ruim
had opgevat. Zo bleek Pfeijffer een gedicht uit Eliots The Wasteland integraal
en als proza te hebben geciteerd. Maar een bronvermelding kon hij nergens vinden.
Desgevraagd liet Pfeijffer weten: "Wou je me beschuldigen van plagiaat
of zoiets? Dan moet ik je waarschuwen hoor, want als je hier iets beschuldigends
over schrijft, dan maak je jezelf volslagen belachelijk. Het is echt een heel
normaal literair procédé."
So far so good, tenminste als dichter Bart FM Droog er in zijn Epibode niet
over had bericht. NRC en Volkskrant pikten het nieuws op. Laatstgenoemde wist
zelfs Pfeijffers uitgever tot een statement te verlokken: 'Ze zijn het niet
eens met de literatuuropvatting van Pfeijffer. Daar komt het op neer.' Hij verdenkt
de Groningers ervan zijn auteur pootje te willen haken."
Droog vindt het laatste zelf onzin: "Een wel erg trieste verdachtmaking
en ook een verkeerde voorstelling van zaken: een literatuurjournalist van het
Nieuwsblad van het Noorden ontdekt het plagiaat (of 'spel' of 'intertekstualiteit'
- wat u wenst) en op deze site wordt daarover bericht. Dat is alles."
(www.schrijversnet.nl,
21-3-2002)
terug naar boven
KNETTERENDE LETTEREN
Amsterdam - In het NPS-radioprogramma Knetterende
Letteren werd Ilja Pfeijffer vanmiddag geconfronteerd met auteursrechtenspecialist
Mr
Joris van Manen. Deze noemde 'intertekstualiteit' een zuivere vorm van plagiaat
en raadde Pfeijffer aan toch echt even contact op te nemen met de erven Eliot.
Deze uitzending valt online te beluisteren. (Epibode, Rottend Staal Online,
21-3-2002)
terug naar boven
Er rust nu al een kwalijke smet op de nog prille schrijverscarrière van de Leidse classicus, dichter en romanschrijver Ilja Leonard Pfeijffer. Rupert - Een bekentenis heet de eerste roman van de 34-jarige auteur, maar hij heeft daarmee z'n eerste beschuldiging van plagiaat te pakken. De Groninger dichter Bart FM Droog en een criticus [Reinier Spreen] ontdekten dat Pfeijffer in Rupert op blz. 92 en 93 enkele letterlijk vertaalde fragmenten van 'The Waste Land' heeft opgenomen, een gedicht dat de Amerikaan T.S. Eliot in 1922 schreef. Pfeijffer verzuimt dit te melden in bijv. een nawoord in zijn boek.
Nu is citeren of 'lenen' gemeengoed als het gaat om een liedje voor het Eurovisie Songfestival, een televisiequiz of in een schilderij van Rob Scholte. In de boekenwereld ligt dat gevoeliger, zo leerden Adriaan van Dis, René Diekstra e.a. tot hun schande.
Het niet vermelden van bronnen is een behoorlijk stomme fout van Ilja Pfeijffer. Hij verweert zich met te zeggen dat citeren uit andermans werk tot zijn literatuuropvatting behoort en dat hij een pastiche heeft willen schrijven. Die opvatting mag de auteur van twee dichtbundels en een literatuurgeschiedenis van de Oudheid huldigen, maar hij moet dat wél melden.
Voor je het weet gaat Pfeijffer door het leven als de schrijver die tweedehands taal verkoopt en moet hij opboksen tegen lezers die hem wantrouwen. Dat zal toch niet zijn doel zijn...
Ilja Pfeijffer kan het ook op eigen kracht. Dat bewijst hij met Rupert - Een bekentenis en in iets mindere mate met Dolores, een reeks poëtische, soms wat pathetische klaagliederen over een verloren liefde. Beide delen dienen als eerste twee van een vierluik: Steppoli.
De zorgvuldige lezer bemerkt overigens in de debuutroman van Ilja Pfeijffer dat hij niet alleen citeert uit het werk van T. S. Eliot. Zo lees je: 'Tieft een heel eind op (...) in die aangekoekte lubberkwabben met holstrontverklontering en reetketelsteen.' Als dat niet uit de koker van Jules Deelder komt...
En hij moet met het volgende citaat ongetwijfeld de hoed hebben willen lichten voor de auteur van Dokter Bob vindt het geluk, nummer 327 uit de Bouquet-reeks: 'Ze zou concluderen dat niet alle mannen hetzelfde zijn (...) Ze zou niet verliefd op mij worden, maar voor het eerst en laatst beseffen dat er ware liefde bestond.'
Rupert is geschreven als een verdediging tegen een aanklacht wegens verkrachting van ene Karin H.. Rupert de Rukker, de Rechtvaardige of de Maagdendwinger, verweert zich welbespraakt in drie zittingen tegenover de jury. Hij spreekt van liefde in de grote stad, zijn droomvrouw Mira bij wie hij hopeloos impotent blijkt, een wandeling door een verzonnen stad als vorm van herinneren, geilheid, veel wijn, shag, waarzeggende zwervers, porno en peepshows.
Pfeijffer bedient zich veelvuldig van de herhaling als stijlvorm
en grijpt vaak terug op zijn kennis van de klassiek-Griekse literatuur. Hij
poseert in deze smakelijke roman zoals hij zich op zijn eigen website laat zien.
Daar meldt hij dat hij een 'landelijk belangrijk dichter' is die 'de beste gedichten
van heel het land schrijft, veruit superieur aan de valse en
leugenachtige verzen van Rutger Kopland, Jean Pierre Rawie' en nog een handjevol
bekende dichters.
Wie kaatst, moet de bal verwachten.
(Menno Schenke, Algemeen
Dagblad, 22-3-2002)
terug naar boven
ALS HET ZO MOET, IS DE LOL ERAF
'Dit jaar, lieve kinderen, gaan we geen paaseieren zoeken in de tuin.'
'Ooooohh!'
'Even rustig aan, mama en ik hebben iets veel leukers bedacht: we gaan
citaten zoeken in een boek.'
'Bèèèèèèhh!'
'Hou je mond jij. Jullie krijgen allemaal een boek, hier, jij een Rupert,
en jij een Dolores
'
'De mijne is veel kleiner!'
'Dan mag je straks ruilen. Let op: in deze boeken van meneer Pfeijffer
zitten allemaal citaten verstopt van beroemde schrijvers. Jullie gaan nu lezen,
en iedereen die zo'n citaat gevonden heeft, en weet waar het vandaan komt,
die komt dat vertellen aan mij of aan mama. Oké? Ja, Roderickje?'
'Ik heb er al een! Op bladzij 1: Er scheen zon die tegenvalt.'
'En van wie is dat citaat?'
'Van Ilja Leonard Pfei
Peijff
'
'Nee, dat telt niet, lieve schat. Het moeten wel ándere schrijvers
zijn dan meneer Pfeijffer. Dat is nou juist de lol ervan.'
'Waarom?'
'Omdat ik het zeg.'
Ooit heette het jatten, toen plagiaat, toen postmodern citeren:
de teksten van andere schrijvers als eigen woorden in je boek verwerken. Schrijvers
die tekst van een andere schrijver 'lenen' gaven er verschillende verklaringen
voor. Rob van Erkelens, die voor de liefdesscénes in zijn roman Het
uur van lood citaten van bijvoorbeeld Nabokov en Ronald Giphart gebruikte,
gaf als reden dat hij hun werk niet nog eens over hoefde te gaan doen. Adriaan
van Dis raakte in de war tussen wat hij bedacht had en wat hij overgeschreven
had. En Ilja Leonard Pfeijffer, die zijn tegelijkertijd verschenen roman Rupert
en dichtbundel Dolores volstouwde met citaten van anderen deed het, naar
eigen zeggen, 'omdat je het je lezers niet te makkelijk moet maken'.
Wat onmiddelijk de vraag oproept: waarom moet je het je lezers per se moeilijk
maken? Heeft Pfeijffer niet zelf gesneerd, in een interview in Vrij Nederland:
'Zo'n Nooteboom die eigenlijk iets heel simpels te zeggen heeft, maar dat moeilijk
op gaat schrijven om interessant te doen. Bah, dat is mensen kwellen.' Wat Pfeijffer
te zeggen heeft is namelijk ook zo moeilijk niet. De roman Rupert gaat
over Rupert, die terugverlangt naar zijn verloren geliefde Mira, en die zich
tegenover een gezichtsloos en naamloos tribunaal moet verdedigen tegen de beschuldiging
van verkrachting. Zijn pleitrede voert hij op de beproefde manier van klassieke
redenaars, door in zijn herinnering door de stad te lopen waar hij met Mira
in liefde heeft geleefd.
Rupert is een gewone jongen, een romanfiguur van 145 in een gros, die dezelfde
vergissing maakt als iedere verliefde gek: hij denkt dat zijn liefde niet doodgewoon
is maar van een hogere orde: 'Het was een vorm van diep en waardig gelukkig
zijn. Het was vrijen met gedachten.'
Maar hij en zijn geliefde zijn net zo banaal als alle andere geliefden. Zij
huilt tegen zijn schouder om een oude film en zegt: 'Ik wou dat ik kon
huilen in zwart-wit.' Als je meisje dat zegt ben je dolgelukkig om haar
originaliteit en gevoeligheid, als je het leest denk je: wat een draak van een
wijf.
'Papa, papa, is dit er een? Op bladzij 32: 'mixing
memory and desire'?'
'Goed zo schat! En waar komt dat uit?'
'Uit The Waste Land van T.S. Eliot?'
'Je bent een snoeperd. Hier, neem een spekkie.'
Herinnering en verlangen, daar gaat Rupert over. Het
is allemaal gevat in de dichterlijke, barokke taal die we van Ilja Leonard Pfeijffer
gewend zijn, en dat is bij tijd en wijle indrukwekkend, zoals de dikke nek van
een Mongoolse gewichtheffer indrukwekkend is. Zoals bij deze scéne van
een brute ontmaagding: 'Toen hij zijn geslacht provisorisch schoonveegde aan
haar haren, zoals hij een keer in een pornofilm had gezien, opborg in zijn gulp
voor onmiddellijk hergebruik, een blikje bier in zijn keel leeggoot, 'nou hoi
hè' zei en de deur uit liep, toen had zij niet eens gehuild. Ze was zo
blijven liggen op de bank, met omhooggesjorde bh en opzijgewurmd slipje, ze
had haar buik gestreeld, geliefkoosd en gestreeld totdat het ochtendlicht aan
haar verscheen als engel met een witte lelie en ze wist.'
Het is een ontroerende passage, waarvan het grootste gedeelte ongetwijfeld geschreven
is door Ilja Leonard Pfeijffer, maar die laatste woorden, die het zo mooi omlijstten,
daar moet je wel bij denken: die engel met die witte lelie, ken ik die niet
ergens van?
'Meneer, meneer, ik heb er ook een gevonden! Op bladzij
119 van Rupert: 'Anime, Backstage, Bestial, Bi, Bond, Bond Lesb
'
'Ja, ho maar, genoeg. Van welke schrijver is dat dan een citaat?'
'Schrijver? Dat komt van internet, hij heeft gewoon de inhoudsopgave gedownload
van Fucking Free
Auw!'
'Geef jij dat boek maar hier. En ga je jas maar aantrekken.'
Als Pfeijffer zijn roman volgestopt heeft met citaten om zijn
lezers op de proef te stellen kan hij niet anders dan bedrogen uitkomen. Een
schrijver die verlangt dat lezers al zijn allusies en knipogen weten te plaatsen
kan beter voor computers gaan schrijven. Geen enkele lezer kán alle verwijzingen
begrijpen die een schrijver erin gestopt heeft, om de simpele reden dat hij
nooit alles gelezen kan hebben wat de schrijver gelezen heeft. Zelfs in het
onwaarschijnlijke geval dat dit zou bestaan, een identieke schrijver en lezer,
dan nog zou de lezer niet alle verwijzingen kunnen begrijpen omdat de schrijver
ze anders geinterpreteerd heeft.
Daarbij komt dat de lezer het druk genoeg heeft met Pfeijffers eigen taal. Hij
wentelt zich in de woorden, hij bedenkt tientallen manieren om hetzelfde te
zeggen, de ene zin nog bloemrijker dan de andere, hij schrijft op een manier
waarvan critici graag zeggen: het taalplezier spat ervan af. Maar wat is het
nut van vergelijkingen als de ene de andere afzwakt?
Zo beschrijft Pfeijffer op een rake manier het gevoel dat een man krijgt als
hij van zijn vrouw hoort dat ze het met een ander gedaan heeft: 'De geheime
dienst van de een of andere technisch geavanceerde natie had een schiencefictionwapen
uitgevonden (-) De eerste aanvalsgolf bestaat uit miljoenen commandorobotjes
die vlak onder de huid op rupsbanden van scheermesjes zo snel mogelijk heen
en weer racen langs de wervelkolom.' En zo door, anderhalve bladzijde lang.
Als je een lekkere vergelijking hebt gevonden, dat ben ik helemaal met Pfeijffer
eens, dan moet je daar de boter uit braaien. Maar waarom o waarom moet er daarna
nóg een vergelijking komen voor hetzelfde gevoel? 'De gedachte hieraan
was zoutzuur en beet door heel mijn lichaam.' Een vergelijking die bovendien
vele malen zwakker is dan de eerste?
'Papa, papa, ik heb er nog een! In Dolores, op bladzij
22: 'dus laten we gaan nu jij en ik,' papa, dat is toch uit The lovesong
of J. Alfred Prufrock, van T.S. Eliot?'
'Goed zo lieverd. Ga er nog maar een zoeken.'
'Ik wil niet meer.'
'Wil je anders naar boven?'
'Nee papa.'
'Dat dacht ik ook.'
Aan het eind van het boek moet de jury tot een oordeel komen
of Rupert de misdaad gepleegd heeft of niet. Wij, de jury moet een oordeel uitspreken.
Maar wij de jury heeft daar dan helemaal geen zin meer in. Als het zo moet is
voor wij de jury de lol eraf. Wij de jury gaat liever een oud boek lezen, uit
de tijd dat mensen ze nog zelf schreven. Of wij de jury gaat zijn kinderen troosten,
die sip naar hun lege mandjes zitten te kijken.
PS In deze recensie zitten citaten, zinsneden en woorden verstopt
van onder anderen Hugh Selwynn de Mauberley, Aethelred the Unruly, Richard Caddel,
Kenji Kawakami, V.S. Naipaul, Ayn Rand, George Bernard Shaw, Graham Chapman,
Bob den Uyl, Hector Hugo Munro en Maarten 't Hart. Wie ze allemaal vindt krijgt
een Mars of een Snickers.
(Adriaan Jaeggi,
Het Parool, 22-3-2002)
terug naar boven
'April is the cruellest month' dichtte T.S. Eliot, maar nog wreder is maart. Tenminste, voor de dichter-romancier Ilja Leonard Pfeijffer, die deze week van plagiaat werd beschuldigd. Een recensent van het Nieuwsblad van het Noorden had ontdekt dat in Pfeijffers recente roman Rupert een vertaalde passage verstopt zat uit Eliots modernistische meesterwerk The Waste Land (1922). Hij speelde zijn informatie door aan een Groningse podiumdichter die, na Pfeijffers polemiek tegen de toegankelijke poëzie (Bzzletin, okt. 2000), nog een appeltje met zijn collega te schillen had. De Groninger zette de gewraakte passages naast elkaar op een website, typte er de alliteratie 'Pfeijffer pleegt plagiaat' boven, en een relletje was geboren.
Aan ieder die het horen wilde, legde Pfeijffer vervolgens uit
dat hij in het grotestadsverhaal Rupert een literair spel met The Waste Land
speelt. Al zijn verwijzingen naar het beroemde gedicht - en dat waren er heel
wat meer dan Reinier Spreen van het Nieuwsblad van het Noorden had gevonden
- waren "onderdeel van het literaire spel van verwijzen en sampelen waar
Eliot zelf de kampioen van was''. In Eliots baanbrekende cut-up-gedicht zitten
onder
meer letterlijke passages uit Wagner, Baudelaire, Shakespeare, Dante, Ovidius
en de Bijbel - maar al te vaak zonder bronvermelding. En Eliot is bepaald niet
de enige kunstenaar die zich door middel van citaten verstond met zijn voorgangers.
'Quotation is the sincerest flattery' zou het motto kunnen zijn van de hele
kunst- en literatuurgeschiedenis.
Een literair spel dus, geen plagiaat. En dus is Reinier Spreen
van het Nieuwsblad van het Noorden de spelbreker van de week, een steile Droogstoppel
met weinig begrip voor literatuur. Of toch niet? Voordat hij door de literaire
connaisseurs wordt overladen met hoon, is het goed om te bedenken dat hij de
enige was die überhaupt heeft gezien dat er in Rupert flink naar The Waste
Land verwezen werd. Andere recensenten, of ze nu van Trouw, Het Parool, de Volkskrant,
de Standaard of NRC Handelsblad waren, hebben in hun paginavullende stukken
de Eliot-connectie ten enenmale gemist. Spreen mag dan de verkeerde conclusie
hebben getrokken, temidden van de Nederlandse critici is hij, om met Eliot (en
diens voorbeeld Dante) te spreken, il miglior fabbro, 'de betere vakman'.
(Pieter Steinz, NRC Handelsblad, 22-3-2002)
AUTEURSRECHTENJURIST: PFEIJFFER
PLEEGT PLAGIAAT
SIMON VINKENOOG: T.S. ELIOT VERANTWOORDDE WÉL
NOG MEER 'CITATEN' AANGETROFFEN
Epibreren - In het NPS-radioprogramma Knetterende
letteren (Radio 747 AM) werd afgelopen donderdag gesproken met Ilja
Pfeijffer en
Mr. Joris van Manen, auteursrechtenspecialist die o.a. zaken behartigde
voor het ANP en het PCM-uitgeefconcern,
inzake het boek Rupert - een bekentenis.
.
Joris van Manen: "Kijk, dit heeft alle ingrediënten van plagiaat
in zich. Er zijn flinke stukken overgenomen en er wordt nergens gezegd dat het
van T.S. Eliot is."
Kenneth van Zijl: "Nee, alleen de naam wordt genoemd"
Van Manen: "Ja, de naam wordt op pagina 77 genoemd. Maar als je
het netjes doet zeg je van "ik citeer flink uit Eliot". Ik snap van
meneer Pfeijffer dat veel mensen begrijpen dat dit stukken van Eliot zijn, maar
ik weet niet of iedereen dat zomaar begrijpt."
Van Zijl: "Gaat het ook om hoeveel je overneemt? Is er een grens,
of je nu zes woorden of...?"
Van Manen: "Jazeker, ook wel. Je kunt wel wat dingetjes overnemen
van iemand, met name in een wetenschappelijke verhandeling of in een polemiek,
maar dan heet het citaat, en als je de bron erbij vermeldt, dan kun je dat gerust
doen. Maar hier zijn stukken van Eliot overgenomen. Als dit dan een hommage
is aan Eliot, zou ik zeggen: bel de erven
Eliot op, die hebben gewoon een client service in Engeland, die kan
je gewoon bellen en vragen of de
erven het goed vinden en als het een hommage aan Eliot is, dan vinden die
erven dat vast wel goed. Maar dit is het gebruik maken van andermans werk. zonder
dat je duidelijk maakt dat het iemand anders werk is."
Van Zijl: "Stel nu dat de erven het niet goed vinden en ze komen
daar achter?"
Van Manen: "Dan kunnen ze dat verbieden."
Van Zijl: "Op straffe van?"
Van Manen: "Het boek kan uit de handel genomen worden. Dus ik denk
dat meneer Pfeijffer er goed aan doet om de erven even te bellen en te zeggen
van 'joh, kunnen we dit even regelen."
Van Zijl: "Ilja?"
Ilja Pfeijffer: "Nou, ik vind dat pure flauwekul. Dit is een procédé
van intertekstualiteit. Dat is zo oud als de literatuur zelf."
Van Zijl: "Intertekstualiteit?"
Elsbeth Etty: "Incest met teksten."
Van Manen: "Ik heb stukken gezien waarin hele strofen van Eliot
zijn overgenomen."
Pfeijffer: "Dat klopt."
Van Manen: "En er zijn gedeelten weggelaten."
Pfeijffer: "Maar het staat vol met aanwijzingen. Ik wil dat mensen
het zien. Het gaat om de intentie.Het gaat er niet om dat ik passages wil stelen.
Ik wil mensen naar dat gedicht van Eliot sturen."
Van Zijl: "Maar als je iemand wil sturen... Het is natuurlijk ook
een beetje arrogant te gaan denken dat iedereen dat gedicht van Eliot kent,
ook al is het wereldberoemd. Dan is het toch een kleine moeite om één
regel erin te zetten, zoals: "bepaalde teksten zijn ontleend aan het werk
van T.S. Eliot"?"
Van Manen: "Als je een zinnetje overneemt, bijvoorbeeld ''Shall
I compare thee to a Summer's day" dan is dat niet zo'n probleem, maar
hier zijn echt hele lappen tekst van Eliot overgenomen en dan zegt het recht
dat je daar toestemming aan de rechthebbenden moet vragen."
Van Zijl: "Ik
word hier domweg gelukkig van. Het laatste woord aan het corpus delictum.
Ga je wat ondernemen? Ga je een briefje of e-mailtje...?"
Pfeijffer: "Een advocaat die rijk wil worden, kan ik aanraden de
gehele wereldliteratuur aan te klagen."
Pfeijffer verdedigde zich afgelopen week met: "Het is allemaal onderdeel
van het literaire spel van verwijzen en sampelen waar Eliot zelf de kampioen
van was." In het NRC Handelsblad van 22 maart 2002 sprak Pieter Steinz
hem na: "In Eliots baanbrekende cut-up-gedicht zitten onder meer letterlijke
passages uit Wagner, Baudelaire, Shakespeare, Dante, Ovidius en de Bijbel -
maar al te vaak zonder bronvermelding."
Simon Vinkenoog - geïntrigeerd door
de kwestie - attendeerde echter de redactie van Rottend Staal Online op het
simpele feit dat T.S. Eliot zelf 'The
Waste Land' voorzien had van een zeer uitgebreide verantwoording, met gedetailleerde
bronvermeldingen, die bijna 1/3de van het oorspronkelijke boek beslaat.
Rottend Staal-redactrice Liesbeth
van Dalsum onderzocht het gewraakte boek verder en ontdekte nog meer Eliot-'citaten':
What are the roots that clutch,
what branches grow Out of this stony rubbish? Son of man, You cannot say, or guess, for you know only A heap of broken images, (...) T.S. Eliot, The Waste Land, regels 19-23 |
Wat zijn de wortels die klampen?
Welke takken groeien uit deze woestenij van steen? Zoon van mens, jij hebt
geen idee, want wat je weet is niet meer dan een stapel gebroken beelden. Ilja Pfeijffer, Rupert, blz 145 |
: (...)
and here the Wheel, And here is the one-eyed merchant, and this card, Which is blank, is something he carries on his back, Which I am forbidden to see. (...) T.S. Eliot, The Waste Land, regels 51-54 |
En hier is het wiel. En hier de
eenogige koopman. En deze kaart, die blank is, is iets wat hij op zijn rug
draagt en wat mij verboden is te zien. Ilja Pfeijffer, Rupert, blz 65 |
Op twee plaatsen trof Van Dalsum 'citaten' aan die met enige
goede wil 'gerecycled' genoemd zouden kunnen worden:
'You gave me hyacinths first a year ago; 'They called me the hyacinth girl.' T.S. Eliot, The Waste Land, regels 35-36 |
'Je gaf mij hyacinthen eerst een jaar geleden.
Quatre, mon chéri. Zij noemden mij het hyacinthenmeisje.' Ilja Pfeijffer, Rupert, blz 65 |
Here is Belladonna, the Lady of
the Rocks, The lady of situations. T.S. Eliot, The Waste Land, regels 49-50 |
'Hier meneer, sir, voici Belladonna,
de Lady of the Rocks, hard hard, wo weilest du, de dame van situaties, (...) Ilja Pfeijffer, Rupert, blz 64 |
In het Algemeen
Dagblad van vrijdag 22 maart 2002 bericht Menno
Schenke over nog meer auteurs uit wier werk Pfeijffer geput heeft: J.A.
Deelder en de auteur van een Bouquetreeks-roman. Ook weer zonder enige verantwoording.
Pfeijffer zei vorige week dat hij duidelijk naar de titel verwijst door de titel
van T.S. Eliots boek in Nederlandse vertaling te noemen. Hij doet dit op pagina
32, met 'Coupe Woestenij'.
Een belronde langs willekeurige dichters, waarin hen de vraag werd voorgelegd
waaraan 'Coupe Woestenij' hen deed denken leverde echter geen enkel naar Eliot's
boek verwijzend antwoord op. Het is dan ook zeer frappant, dat in de vele recensies
van Rupert nimmer de naam van T.S. Eliot gevallen is. Noch Jaap
Goedegebuure (Brabants Dagblad), noch Arjan
Peters (Volkskrant), noch Jacob
Moerman (Groninger Dagblad), noch Onno
Blom (De Standaard), noch recensenten van de Provinciale Zeeuwse Courant,
Trouw en het NRC Handelsblad - heel dapper al door Pieter Steinz in het NRC
van 22-3 toegegeven - maakten enige melding van T.S. Eliot of The Waste Land.
Het valt hen niet kwalijk te nemen. Niemand op deze planeet kan alles wat er
sinds de uitvinding van de boekdrukkunst verschenen is, gelezen hebben.
Naast de grote vraag: wat vinden Eliots rechthebbenden ervan? (dit weekend onbereikbaar
voor commentaar) - is een andere vraag: wat zou Ilja Pfeijffer gedaan of gezegd
hebben als Reinier Spreen
de kwestie niét had aangekaart?
Het is erg jammer dat noch Pfeijffer noch Uitgeverij de Arbeiderspers het auteursrecht
kent of wil respecteren. Om prinses
Máxima te parafraseren: "Dat is wel een beetje dom". Te
Epibreren weet men nog goed hoe in 1912 de Auteurswet werd ingevoerd - een heuglijke
dag voor de literatuur, voor auteurs, voor lezers en voor uitgeverijen.
(Bart FM Droog, Epibode, 25-3-2002)
KUNSTBROEDERS
(...) De Leidse dichter en classicus Ilja Pfeijffer heeft in zijn debuutroman
Rupert een paar honderd woorden vertaald uit The Waste Land van
T.S. Eliot. Ondanks de vele verwijzingen naar Eliot verzuimt Pfeijffer om ergens
duidelijk te vermelden dat hij die passage heeft overgeschreven. Is dat nu plagiaat
of niet? Volgens het woordenboek wel. In de Van Dale staat plagiaat omschreven
als: 'Het overnemen van stukken, gedachten en redeneringen van anderen en deze
laten doorgaan voor eigen werk.' Toch is het niet waarschijnlijk dat Ilja Pfeijffer
snel zal hangen voor zijn daden. Om te beginnen kan hij alleen voor de rechter
worden gesleept door de erven van T.S. Eliot. Het is niet waarschijnlijk dat
die op de hoogte zijn van leven en werk van ene Ilja Pfeijffer ('What? Pfaiffer
you say? Never heard of. Sounds like a disease, though.') en dat het ze ook
niet bijster interesseert. (...)
(Ingmar Heytze, Utrechts
Nieuwsblad, 26-3-2002)
terug naar boven
ERVEN T.S. ELIOT GEÏNTERESSEERD
IN RUPERT
Heytze trekt (in het UN van 26-3-2002) een verkeerde conclusie:
uitgeverij Faber and Faber, die de rechten op The Waste Land voor
de T.S. Eliot Estate behartigt, heeft in het recente verleden bijvoorbeeld
drastisch opgetreden tegen
websites waarop werk van Eliot zonder toestemming werd gepubliceerd. De
rechtenafdeling van Faber and Faber stelt momenteel een onderzoek in naar Rupert.
Wordt ongetwijfeld vervolgd. (Epibode, 27-3-2002)
De dichter Ilja Leonard Pfeijffer heeft een roman geschreven,
beter gezegd het eerste deel van een tetralogie. Ik was niet van plan Rupert
(zo heet het boek) te lezen, want het leven is te kort voor tetralogieën.
Daar begin ik niet aan. Elke lezer heeft z'n eigen optimum, als het om de dikte
van een boek gaat. Toen ik jong was en niets omhanden had, maalde ik niet om
een pagina of duizend, maar tegenwoordig raak ik al lichtelijk gepikeerd als
het boek dikker is dan 300 pagina's (exclusief noten in het geval van non-fictie).
Hoe interessant moet de schrijver zich niet wanen om zoveel van iemands tijd
te claimen?
(...) Mijn vooroordelen groeien alleen maar, zonder dat ik het wil. In de krant
lees ik dat het hierboven genoemde Rupert vol zit met citaten en verwijzingen
naar The Waste Land van T.S. Eliot. De recensent die het ontdekte riep
verontwaardigd: 'Plagiaat!' Maar de schrijver wees deze beschuldiging superieur
van de hand. Pfeijffer had, naar eigen zeggen, zijn grotestadsroman volgestopt
met verwijzingen naar het beroemde gedicht, omdat hij een literair spel wilde
spelen. Er zaten nog veel meer citaten in dan de bewuste recensent had gevonden,
voegde hij er triomfantelijk aan toe.
Dit soort spelletjes roept irritatie en agressie bij me op. Waarschijnlijk omdat
ik niet kan meespelen. Ik heb The Waste Land nooit gelezen (ik moet bekennen
dat ik terugdeins voor gedichten die langer doorgaan dan een pagina) en zal
dus geen enkele pagina herkennen. Als ik nietsvermoedend aan Rupert was
begonnen, was ik misschien wel onder de indruk geweest van de citaten uit Eliot.
Dat heeft Pfeijffer toch maar treffend geformuleerd, had ik bij mezelf kunnen
denken. Maar dit zou een geheel verkeerde reactie zijn geweest, want het was
de bedoeling dat ik dacht: 'Tjonge, wat heeft die Pfeijffer fragmenten uit The
Waste Land knap in zijn grotestadstetralogie geïncorpereerd.' 'Sliep
uit!' doet Pfeijffer tegen alle lezers die niet erudiet genoeg zijn voor zijn
literaire puzzels. Bloedeloze bezigheidstherapie.
( Beatrijs Ritsema, NRC Handelsblad,
27-3-2002)
BV ILJA LEONARD PFEIJFFER
PURE SEKS IN FEITE
Aan pretenties heeft Ilja Leonard Pfeijffer geen gebrek. Maakt hij ze waar?
Een paar jaar geleden was een literair programma in De Balie gewijd aan plagiaat.
Mág dat? was de de voorgelegde vraag aan de sprekers. Vrijwel iedereen
vond dat van wel; in het perspectief van deze schrijvers en literaire critici
was plagiaat, citeren zonder bronvermelding, immers vooral een schijnprobleem:
heeft de literatuurpolitie soms nooit gehoord van intertekstualiteit? Slechts
één man, de schrijver Herman
Franke, was tégen plagiaat. Een originele geest kan toch zelf wel
wat verzinnen, niet?
Achteraf waardeer ik Franks standpunt meer en meer. Zo ook bij het jongste 'plagiaat':
Ilja Leonard Pfeijffer (1968), graecus, dichter en sinds enige tijd ook prozaïst.
Delen uit de vijfde cyclus van T.S. Eliots beroemde, modernistische gedicht
'The Waste Land' heeft hij vertaald en in zijn debuutroman Rupert als
eigen werk gepresenteerd: een bronvermelding ontbreekt. Pfeijffers verweer op
deze aantijging is volgens het boekje: nee, het is geen plagiaat, maar literair
spél. Bovendien bevat zijn roman nog véél meer verwijzingen
naar Eliot, 'gniffelt' hij.
Ik gun ieder zijn spelletje, maar wat opvalt is dat er in dezen wel met twee
maten wordt gemeten. Als iemand weer eens, jaren na dato, om curieuze redenen
met de beschuldiging komt dat een passage in de reisboeken van Adriaan van Dis
geïnspireerd is op geschreven bronnen, dan doet het er kennelijk niet toe
dat de auteur al lang en breed daarvoor door het stof gegaan is, zijn schuld
bekend heeft en beterschap beloofd, nee, het is gegarandeerd voorpaginanieuws
bij NRC Handelsblad. Maar bij Pfeijffer is dat overschrijven, moet ik
begrijpen, nu eenmaal een privilege van zijn artistieke vrijheid. Het zou mij
niet verbazen als Pfeijffer zelf de klokkenluider is geweest bij zijn 'plagiaat'.
In ieder geval is dit zijn zoveelste geslaagde publiciteitsstunt. Eerst kwam
hij in het nieuws doordat hij als enige voor zichzelf (en tégen Jean
Pierre Rawie - lachen!) actief campagne voerde bij de verkiezing voor het
Dichterschap des Vaderlands. Vervolgens publiceerde hij een artikel waarin hij
stelt dat onbegrijpelijke poëzie beter is dan begrijpelijke, waarna menig
aanstormend podiumdichter over hem heenviel. Op dat standpunt leek hij weer
terug te komen in zijn recensie van Joost Zwagermans dichtbundel. Wéér
viel half dichtend Nederland over hem heen. En of het nu gaat om zijn lidmaatschap
van Gerrit Komrij's jongenspoëzieclubje, of om zijn publicitair breed uitgemeten
opvolging van Hans Warren als dagkalenderpoëziebloemlezing, steeds lijken
zulke acties slechts te dienen ter naamsvergroting van de BV Ilja Leonard Pfeijffer.
Heeft die gedachte eenmaal postgevat, dan staan álle publieke Pfeijfferoprispingen
in dat publiciteitsgeile licht. Op dezelfde dag publiceert hij zijn debuutroman
Rupert. Een bekentenis en zijn derde dichtbundel Dolores. Elegieën.
Waarom? Omdat dat nog niet eerder gedaan is. Dat zijn dan gelijk deel één
en vier van de 'Steppoli-tetralogie', toe maar.
Er is niks op tegen om met zoveel bombarie de literatuur binnen te komen. Bovendien
lijkt een debutant het tegenwoordig vooral van buitenliteraire factoren te moeten
heben, om nog uit de meute geplukt te worden. Is hij geen Bekende Nederlander
of reeds werkzaam in het literaire circuit (Joyce Roodnat, Marja Pruis, Patricia
de Groot), dan rest hem slechts de publiciteitsstunt. Toch overspeelt Pfeijffer
nu wellicht zijn hand.
Een verdenking van plagiaat is te alle tijde riskant. Zeker bij iemand die zich
met zoveel pretenties omgeeft, dringt zich dan nog sterker de authenticiteitsvraag
op. Zijn Dolores en Rupert daartegen bestand?
In Pfeijffers derde dichtbundel Dolores evoceert dat
stelletje gedichten tezamen niets meer of minder dan de ontluistering van de
groots bedoelde liefde. Nader onderzoek moet maar aantonen of Pfeijffer veel
overgeschreven heeft, maar getuige de twee eerdere bundels blijkt hij in ieder
geval stemvast. Wat Dolores verbindt met Rupert is de gekozen plaats
os de gekozen plaats van handeling, de fictieve stad Steppoli. Maar ook speelt
Dolores tegen het slot van Rupert nog een bijrolletje. De intrige is
ronduit schraal. Rupert de Rukker, beschuldigd van verkrachting van ene Karin,
verdedigt zich voor een tribunaal. Zijn lyrisch betoog leest als een wandeling
door de stad en door zijn even labyrintisch geheugen - de stadsplattegrond rangschikt
de herinneringen. Zijn grote liefde is Mira, maar na verovering van Mira bleek
hij tot haar verdriet impotent, waarna hij haar verliest aan zijn potente vriend
Benno. Pfeijffers verwijskunst en overbewust gejongleer treft mij als opgelegd
pandoer, eigen en aanstekelijk in Rupert is diens uiterst zinnelijke
universum.
Hoe vaak wordt niet vermeld dat de geilheid ongecontroleerd door zijn lendenen
gierde, dat hij zijn broek openknoopte 'en mijn lul springt te voorschijn als
een jonge vechtstier'. Dan zwijg ik nog over romige lijven en Ruperts 'stijve'.
'Pure seks is het in feite'. 'Pure beestachtige lust'. De seksueel geobsedeerde
Rupert, en met hem Pfeijffer, loopt met een geil oog de straten van zijn stad
en de krochten van zijn herinnering af. Knap is het wanneer de stadsplattegrond
overgaat in de fysionomie van Mira. Stilistisch is Rupert een jubelfeest, met
woorden bouwt Pfeijffer een zintuigelijke wereld, vervolgens zuigt hij de krop
vol en dan komt het. Maar wát eigenlijk? Na lezing blijft het de vraag
wat hij te vertellen heeft. Dat de liefde van tralala gaat, maar ook 'best pijnlijk'
kan zijn? Is Pfeijffer daarmee niet een Ronald Giphart met een rijker vocabulaire,
en vooral met een grotere, intellectuele pretentie? Ergo: hij komt met piepschuimen
laarzen de literatuur binnengemarcheerd.
Halt! Bíjna trap ik in Pfeijffers val. Want door diens alomtegenwoordig
zelfpromotioneel vertoon vergeten we licht dat Rupert een debuut is.
Pfeijffer voert daarin de lezer niet zoals in menig debuut op de golven van
het sentiment mee, maar uitzonderlijk genoeg op die van de kunst. Ook al is
het woordkunst.
(Jeroen
Vullings, Vrij Nederland, 30-3-2002)
NOG MEER PFEIJFFER...
Nog meer Pfeijffer: plagiaat, intertekstualiteit,
bronvermelding, polemiek, postmodern citeren, whatever.
(Weblog Niemsz, 3-4-2002)
SPEELSE KNIPOGEN NAAR DE MEESTER
Mag plagiaat in de literatuur? Plagiaat mag alleen als het nodig is om iets
moois te maken, het liefst iets dat mooier is dan het geplagieerde. Is dat een
houdbaar standpunt?
Enkele jaren geleden ontdekte ik wit van schrik dat het beroemde
gedicht 'De
tuinman en de dood' van P.N.
van Eyck, sterk naar plagiaat riekt. Het gegeven van een tuinman die voor
de dood vlucht en daardoor de dood juist in de armen rent, ontleende Van Eyck
tot in Ispahaan toe aan een verhaaltje van Jean
Cocteau. Hij zette het op krachtig klinkend rijm, publiceerde het als oorspronkelijk
'scheppend werk' en vermeldde geen bron. Het is een mooi gedicht, voor wie het
noodlot onder ogen wil zien. Mooier dan het verhaaltje.
Dus het mag?
Ik weet het niet. Er is iets waardoor ik me blijf verzetten. Ik
vind dat Van Eyck er niet in slaagde van het gejatte verhaaltje een gedicht
van zichzelf te maken. Het is een fremdkörper in zijn werk. Het is niet
alleen frisser en speelser, ik zou haast zeggen platter dan zijn andere poëzie,
het is ook qua boodschap afwijkend. Dat blijkt sterk uit Van Eycks eigen beschouwingen
Over leven en dood in de poëzie (1947). Daarin heeft de dood niet
het botte noodlotskarakter van zijn beroemdste gedicht. Hij verzet zich tegen
het beeld van de dood als vernietiging. De dood is veeleer een vorm van bevrijding,
'stilling van de innerlijke drang'. Volgens Van Eyck kan 'de ziel in het werk
van de dichter kond doen' van het verlangen naar deze 'zelfbevrijding' door
de dood. Vast wel, maar dan schrijf je toch niet bij voorkeur een gedicht waarin
de dood zich er juist niets van aantrekt of mensen naar hem verlangen of angstig
voor hem op de vlucht slaan.
Omdat 'De tuinman en de dood' ook in dit opzicht geen gedicht van
Van Eyck zelf is, mag het plagiëren van Cocteau hem zwaar aangerekend worden.
Om aanvaardbaar te zijn moet plagiaat niet alleen tot iets moois leiden, maar
het geplagieerde moet ook tot iets eigens omgevormd worden dat past in het werk
van de schrijver. Vanuit dit standpunt las ik de roman Rupert
van Ilja Leonard Pfeijffer. De Groningse dichter Bart FM Droog beschuldigde
Pfeijffer van plagiaat omdat hij op twee bladzijden hele stukken uit het beroemde
gedicht The Waste Land van T.S. Eliot tegenkwam. Pfeijffer moest erom
lachen. Hij zei dat het in zijn roman wemelt van verwijzingen naar Eliot en
van citaten uit The Waste Land. Zelfs het thema van Rupert, de
gefragmenteerdheid van het moderne stadsleven, heeft hij naar eigen zeggen aan
The Waste Land ontleend. 'Het is allemaal onderdeel van het literaire
spel van verwijzen en sampelen waar Eliot zelf de kampioen van was', zei Pfeijffer
volgens de kranten. Hij zei er niet bij dat Eliot al zijn citaten en verwijzingen
in noten nauwkeurig verantwoordde. Dat scheelt een slok op een borrel als we
het over plagiaat hebben.
Ik deed iets raars tijdens het lezen van Rupert. Ik onderstreepte
alle passages waarvan ik vermoedde dat ze uit The Waste Land kwamen,
of uit een ander boek of gedicht, want in een literair spel moet je overal op
verdacht zijn. Die passages vielen me op omdat het woordgebruik, de strekking,
de melodie en de schoonheid ervan afwijken van wat ik voor het gemak maar even
'Pfeijffer-proza' noem. What's in a name? In dat proza zit veel liefdeloze
eigentijdse seks met pijpen, rukken, peepshows en rondspattend sperma. T.S.
Eliot zou er vast van gebloosd hebben.
Een roman hoor je niet te lezen met het potlood in de aanslag op
zoek naar verwijzingen en citaten, maar wie zijn werk een literair spel noemt,
roept zulke lezers op. Toen ik de roman uithad, ging ik kijken of ik goed had
gegokt. En jawel, de twee bladzijden die Droog noemt (92 en 93) zagen zwart
van de potloodstrepen. Daarna heb ik The Waste Land gelezen.
Ik bleek vaker de roos getroffen te hebben, maar niet alle onderstreepte
passages vond ik bij Eliot terug. Ik denk dat hier bij andere dichters leentjebuur
is gespeeld. Het zou me niet verwonderen als er wat Baudelaire, Rupert Brooke
en oude Italiaanse liefdeslyriek is gesampeld. Dat mag voor mijn part, maar
Pfeijffer heeft de gejatte passages niet naadloos tot herkenbaar eigen proza
omgevormd. Het zijn vreemde eenden in de bijt die van Rupert een literaire
lappendeken maken. De roman wordt er niet mooier van. Om deze redenen vind ik
dat het plagiaat van Pfeijffer toch niet mag.
Hoe erg is plagiaat? Niet zo erg, vindt de Spaanse schrijver Bernardo
Atxaga. Alle literatuur is immers plagiaat, meent hij, want iedere schrijver
brengt alleen maar in eigentijdse vorm onder woorden wat al eeuwen en eeuwen
gezegd is. Maar als je het doet, moet je het goed doen. Daarvoor geeft Atxaga
in zijn volksverhalenboek Obabakoak
enkele adviezen. Hij raadt aan klassieke boeken te plunderen want die leest
toch niemand. De geplagieerde tekst moet verwerkt worden in een verhaal dat
in een andere tijd en op een andere plaats speelt. Atxaga wijst op het belang
van 'een goede verdediging tegen luizige journalisten die dol op plagiaat-verhalen
zijn'. Hij schrijft: 'Dat kun je bij voorbeeld doen door in je hele werk sporen
achter te laten van het plagiaat zodat je bij ontdekking altijd kunt zeggen
dat het knipogen naar de grote meester waren, of zelfs blijken van eerbetoon'.
Pfeijffer heeft het dus goed gedaan. Dat moet je hem nageven.
(Herman
Franke, Cicero, De Volkskrant, 12-4-2002)
terug naar boven
IK DRUIP IN JOUW NAAM - INLEIDING
Twee jaar geleden veroorzaakte Ilja Leomnard Pfeijffer ophef
door in literair tijdschrift Bzzlletin te beweren dat "onbegrijpelijke
poëzie altijd beter is dan makkelijke poëzie". Tevens beweerde
de dichter/classicus dat "wat gewoontjes is nimmer zal overweldigen, alleen
het sublieme overweldigt." Hij ontlokte er felle reacties mee in dag- en
weekbladen.
Groene-medewerker Piet Gerbrandy, zelf ook dichter en classicus, legde in de
Volkskrant uit dat Pfeijffer zijn hand overspeelde. Anderen waren explicieter:
"Die Pfeijffer is gewoon een hypocriete zak", schreef de recensent
van het Nieuwsblad van het Noorden en in NRC Handelsblad beweerde Pieter Steinz
dat Pfeijffer "leugen op leugen" stapelde om zo "twee groeperingen
uit zijn duim te zuigen". Uiteindelijk belandde Pfeijffer op bruine sokken
in een boksring, waarin hij voor het oog van de televisiecamera van Nova de
strijd aanbond met Serge van Duijnhoven, een collega-dichter voor wie verstaanbaarheid
en "performance" belangrijke ingrediënten zijn van goede poëzie.
Inmiddels was Pfeijffer al bekend als dichter. Want al stond er destijds slechts
één dichtbundel op zijn naam, hij had actief campagne voor zichzelf
gevoerd om de Nationale Hofdichter te worden. In beide kwesties viel Pfeijffers
zelfverzekerdheid op. Pfeijffer zelf: "Een gebrek aan zelfvertrouwen is
een karkterfout die ik niet bezit." Zijn ambitie, talent, lef en arrogantie
leidden in vier jaar tijd tot de publicatie van een lezenswaardige en goed verkopende
korte literatuurgeschiedenis van de klassieke oudheid, een 750 pagina's tellend
proefschrift over Pindarus, drie dichtbundels en een roman. Elsevier sprak afgelopen
maand zelfs van "de onstuitbare opmars" van de dichter.
De twee hier besproken boeken vormen de zijpanelen van een vierluik dat Pfeijffer
de Steppoli-tetralogie heeft gedoopt. De roman Rupert bracht de nieuwbakken
romancier opnieuw in de nieuwskolommen van de dagbladen omdat hij zich zou hebben
bezondigd aan plagiaat. Er zou wat al tenadrukkelijk en zonder bronvermelding
zijn gestrooid met flarden van T.S. Eliots The Waste Land. Een constatering
waar de auteur, die het intertekstuele gebaar niet schuwt, luidruchtig om moest
grinniken. In het lauwe poëzieklimaat van Nederland ziet Pfeijffer nooit
eens een dichter "die zegt dat het één beter is dan het ander".
Op deze pagina's onttrekt René Puthaar zich aan die voorzichtigheid,
en doet hij verslag van zijn worsteling met Dolores, een dichtbundel
waarin lustig wordt gesjord en gepompt in het vaarwater van Catullus.
(Pieter van Os, Groene Amsterdammer, 13-4-2002)