INLEIDING
Elke voorspelling is zelfvervullend. Wie beweert dat het
slecht met de poëzie gaat draagt verantwoordelijkheid voor de teloorgang
van de poëzie - Bart FM Droog
De platte, snelle wereld van tv en het witte doek wordt al snel als bedreiging
gezien voor de verheven wereld van de literatuur. Het ondergeschoven kindje
poëzie moet het dan wel helemaal zwaar hebben. Toen ik in de bioscoop
voor het eerst de vloeiende computeranimaties zag, waarin een vloeibare
metalen massa naadloos al morfend transformeerde tot een schijnbaar
gekleed personage van vlees en bloed, dacht ik dan ook even dat het gedaan
was met de poëzie. Later, toen ik zittend achter de computer zelf
door virtuele steden en gangen dwaalde, wist ik het zeker. Meer nog dan
in romans, kwamen voor mij in gedichten beelden tot leven. Nu, in films
en op beeldschermen, zag ik die wereld ineens visueel vormgegeven. Ik
kan wel ophouden met gedichten maken, dacht ik, het gebeurt allemaal al
recht voor mijn neus, de wereld in mijn hoofd is werkelijkheid geworden.
Wat vermag de poëzie dan nog. Weg daarmee. Weg.
Maar de tijd verstreek, de computerwereld verloor haar excluieve
aantrekkingskracht en nieuwe gedichten ontstonden weer - weliswaar beïnvloed
door de wereld van computeranimaties, film, hiphop en videoclips. Ook
bij andere dichters begon ik dergelijke invloeden te herkennen. Het leek
mij dat er een poëzie aan het ontstaan was die zich niet liet lezen
vanuit een literaire achtergrond alleen, maar meer nog vanuit een achtergrond
van speelfilms en videoclips.
Met Sprong naar de sterren wil ik laten zien dat de
moderne poëzie er een dimensie bij heeft gekregen, een dimensie die
buiten de literaire wereld gezocht moet worden.
In de Nederlandse kranten en tijdschriften lees je daar nog
weinig over, daar wordt de poëzie voornamelijk besproken volgens
traditioneel literaire zienswijzen. Nieuwe ontwikkelingen worden op deze
manier nauwelijks opgemerkt. Een heel verschil met de flitsende wereld
van de popmuziek, waar men bijna doorslaat in het enthousiasme voor nieuwe
geluiden. Haast iedere maand wordt een potentieel nieuwe muzikale stroming
gebombardeerd met koppen als: 'Nu al de muzikale gebeurtenis van het jaar!'
Af en toe benadert het journaille de dichters en de poëzie
ook op een dergelijke wijze. Helaas beperkt die zich doorgaans tot oppervlakkige
pogingen 'jonge' dichters vast te pinnen met termen als rapdichters of
poetry slam-dichters. Termen die vervolgens door programmamakers en organisatoren
klakkeloos worden overgenomen en de heren en dames dichters danig blijven
achtervolgen.
Gelukkig is er nog de ware literator - degene van wie je zinnige
uitspraken mag verwachten - maar juist híj fronst de borstelige
wenkbrauwen een wijl en buigt zich weer zuchtend voorover naar het papier,
en het papier alleen. Dat is niet zo verstandig, want wie niet af en toe
zijn blik van het papier opricht, de on-beschreven ruimte in, ruïneert
op den duur zijn ogen en zal steeds minder kunnen onderscheiden.
De hedendaagse dichter ziet zich dus onbegrepen en onopgemerkt door de
ware literator en gehyped door de gretige journalist. Dichter Ingmar Heytze
beschrijft, met een knipoog, deze positie in zijn gedicht 'Uitzicht van
de allesvrezer':
Links ligt een Jurassic Park
van diep mystieke symboliek
en doorgeroeste hermetiek
met cryptofiele onderlagen,
brakke sloten koffiedik
dat stinkt. Geen ander leven hier
dan grachtengordel-fabeldieren
die elkaar ten grave dragen.
Rechts zie je de slangenkuil
van ruige shit op wrede beats:
de firma Scheet en Donderslag,
papaver in de longen, preekt
van rap & poetry van niets
Volkskrant-recensent Piet Gerbrandy, die openlijk toegeeft nooit tv te
kijken, is een van die traditionele poëziebehandelaars. Niet alleen
legt hij, waar mogelijk, meteen verbanden met Griekse mythologieën,
Romeinse heersers en bijbelpassages, ook verlangt hij een zeggingskracht
die zich pas na drie keer lezen laat aanvoelen. Hij staat voor de hermetische,
academische poëzie. Over de nieuwe lichting dichters schreef hij
teleur-gesteld te zijn dat zij nalaat de Olympos te bestormen. Met deze
starre houding wist hij een groep debuterende dichters in enkele woorden
af te doen omdat hij er niets in herkende.
Rob Schouten, recensent voor Vrij Nederland en columnist
voor Trouw, doet in zijn stukken voorzichtige pogingen nieuwe poëzie
wél te herkennen, en komt daarmee tot eind jaren tachtig een aardig
eind. In een radioprogramma hoorde ik hem antwoorden, op de vraag of hij
wist wat rap was: 'Ik ben laatst voor het eerst naar een houseconcert
geweest, is dat hetzelfde?' Ja hoor, alsof iemand die promoveert op de
Vijftigers antwoordt op de vraag of hij weet wat bebop is: 'Ik ben laatst
naar een uitvoering van Gershwin geweest, is dat hetzelfde?'
Gerrit Komrij, poëziechroniqueur en -aanjager, weet doorgaans
snel zijn vinger te leggen op nieuwe ontwikkelingen in de poëzie,
en is daarbij nooit te beroerd zijn nek uit te steken. Voor de bundel
Double Talk Too, een verzameling Nederlandse rap- en poëzieteksten,
schreef hij de inleiding. Hierin creëert hij de term Zigzag-poëzie,
om het hoekige en springerige klankrijke taalgebruik in de Nederrap te
beschrijven. Hij stelt dat de rappers de poëzie '(...) op het nippertje
door mond-op-mondbeademing [hebben] gered.' - blijkbaar was zij zo goed
als dood. In zijn overzichtsartikel over 'jonge' dichters, dat een aantal
maanden eerder verscheen in NRC Handelsblad, stelde hij dat er
niets nieuws onder de zon was; alles was al eerder gedaan. De levendige
invloed van rap en de daarbij behorende beeldtaal op de poëzie zélf
herkende hij blijkbaar niet. Komrij raadde dichters die in een beeldcultuur
waren grootgebracht min of meer aan een tekenblok ter hand te nemen en
maar plaatjes te gaan maken.
Niet voor niets verzuchtte de Vlaamse dichter Peter Verhelst in een interview
dat hij liever had dat filmrecensenten zijn poëzie zouden bespreken.
Dat is goed te begrijpen. In zijn werk zijn, net als in veel gedichten
uit deze bloemlezing, elementen te vinden die meer aansluiten bij de film-,
muziek- en televisiewereld, dan bij literaire tradities. Willen de recensenten
deze nieuwe geluiden kunnen herkennen, zullen zij moeten inzien dat de
literatuur zelf nog maar een van de vele pijlers is waarop de huidige
poëzie is gebouwd. Zij zullen hun blik moeten verruimen, op een nieuwe
manier naar gedichten gaan kijken.
Gedragsbioloog en Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen beschrijft in zijn
zoekbeeldtheorie hoe kippen die alles wat klein, geel en rond is voor
maïskorrels houden, gelijkvormige steentjes niet van maïskorrels
kunnen onderscheiden. Net als Tinbergens kippen zullen heel wat Nederlandse
recensenten voorbijgaan aan een grote stroom nieuwe Nederlandse poëzie,
en constateren dat er, behalve dan de jaarlijkse, gestage aanwas van nieuwe
namen, niets nieuws gebeurt.
In Sprong naar de sterren poog ik deze aanwas in kaart te brengen.
Een aanwas die misschien het beste kan worden gekarakte-riseerd met de
verderop uitgelegde term: gebeurende poëzie.
Uiteraard ben ik als samensteller net zo goed een van Tinbergens kippen;
ook ik herken mijn maïskorrels slechts aan de hand van een beperkt
aantal kenmerken. Toch denk ik dat ik nieuwe maïskorrels heb opgepikt
die eerder als steentjes waren blijven liggen.
*
Sprong naar de sterren is geen bloemlezing van een programmatische
generatie dichters. Om te beginnen weigeren zij zichzelf tot een generatie
te laten bombarderen, pogingen met termen als rapdichters, performing
poets, poetry slam-dichters en zapdichters ten spijt. Als reactie
hierop lanceerden enkele dichters zelf stromingen als de Groninger School,
de Utrecht Maffia en Zog-poëzie, deels spottend bedoeld, maar vaak
heel serieus opgepikt.
De dichters in Sprong naar de sterren zetten zich niet af tegen
voorgangers, bestormen geen burchten. Inderdaad, zij laten de Olympos
links liggen; zij zijn vrij. Wat hen tot een generatie maakt is niet hun
leeftijd, maar dat zij in de loop van de jaren negentig debuteerden en
daarmee de laatste generatie vormen van de twintigste eeuw.
Niettemin kent Sprong naar de sterren een grote coherentie.
Waar het papier voorheen een nadrukkelijk aanwezig medium was voor de
gedichten, lijkt het bij deze dichters slechts vluchtig aanwezig. Hier
geen gedichten vol verstilde momenten, als geschreven foto's, of gedichten
over de gedichten zelf. Geen zichzelf beschrijvende dit-gedichten dus,
zoals Lernert Engelberts die in zijn gedicht 'Bij het eerste en laatste
bezoek aan dichteres M.' parodieert, met als eerste strofen:
Steeds als dichteres M. schrijven wil
over haar eerste orgasme
- dat ze kreeg op de rug van een pony -
staat er in haar notitieboekje:
'Ontlading. Duizend vingers
in mijn lichaam gedrongen strelen
de regen van kleuren. Dit zuchtend rijden.'
Nooit staat er:
'Ik kreeg mijn eerste orgasme
op de rug van mijn pony.'
Nee, Sprong naar de sterren bestaat uit 'gebeurende poëzie'.
Gedichten die haast allemaal daadwerkelijk plaatsvinden, ergens ver weg
van het papier. Deze gebeurende poëzie uit zich in gedichten met
een sterk filmisch karakter, alsof het papier beeldscherm is geworden.
Direct hieraan gekoppeld, valt de overvloedige hoeveelheid beweging op:
er wordt gelopen, gereisd, gevlogen, gezweefd, gedanst en gesprongen.
Niet alleen vindt er veelvuldig beweging plaats van a naar b, als overbrugging
van afstand, ook wordt er veel beweging gecreëerd door vloeiende,
bijna vanzelfsprekende perspectiefwisselingen. Kijk maar naar de volgende
openingsregels van een van Jo Govaerts' gedichten:
reizen door de woestijn was voortdurend verlangen naar water
zozeer dat van verlangen de woestijn veranderde in water
zozeer dat de reizigers een stroom van water werden
en uit de reizigers het water stroomde in de woestijn
De gedichten veranderen haast uit zichzelf, ze morfen eigenlijk,
van gebeurtenis naar gebeurtenis, van perspectief naar perspectief. Hierdoor
kennen ook de kleinere gebeurtenissen een grote mate van beweging.
De wereld die zo beschreven wordt is niet langer een echte
wereld, zij heeft er een virtuele dimensie bij gekregen. Dit uit zich
onder meer in kunstmatige achtergronden, waarvan er twee regelmatig terugkeren.
Een aan sciencefiction ontleende kosmos enerzijds, en een duister postindustrieel
stadslandschap anderzijds.
Het gebruik van kosmoselementen doet enigszins denken aan
dichters als Marsman en Adriaan Roland Holst, met hun gebruik van vooroorlogse
zee- en einderelementen. Achter die einder bevonden zich toen nog oningevulde
plekken, symbolen voor het grootse en onzegbare. Nu de hele wereld geëxploreerd
is en geen oningevulde plekken meer kent, zijn het sleetse symbolen geworden,
clichés. De oningevulde plekken bevinden zich nu in de oneindigheid
van het heelal en zijn door de dichters zelf te verkennen met woorden
die nog niet tot clichés zijn verworden, nóg niet. Olaf
Zwetsloot zei hierover: 'De ruimte is eigenlijk het Wilde Westen van deze
tijd, alles kan nog ingevuld worden.'
Waar het verkennen van de ruimte symbool lijkt te staan voor
een soort romantisch escapisme, houdt de stad in deze bundel haar inwoners
genadeloos gevangen. Alles wat duister is, gevaarlijk, somber en lusteloos,
vindt plaats in een soort postindustriële stad, die langzaamaan vervalt.
Zo er al een fin-de-sièclegevoel heerst onder de laatste generatie
dichters van de twintigste eeuw, speelt dat zich af binnen de stad. De
stad is hier geen veilige plaats of een bastion tegen de boze buitenwereld,
maar een continue dreiging, de boze buitenwereld zelf, waar men af en
toe nood-gedwongen doorheen moet. Geen wonder dat men de kosmos in wil.
Niet zozeer als vlucht uit de duistere stad, maar meer als verlangen naar
een hemels licht.
Je zou dan ook kunnen stellen dat deze dichters in hoge mate
romantici zijn. Maar dan niet zoals in de Romantiek van de negentiende
eeuw, met haar idealisering van het plattelands-leven. Nee, een harde,
eind twintigste-eeuwse Romantiek die het kunstmatige beschrijft en verheerlijkt.
'Neon-Romantiek'. Jules Deelder noemde deze term al in 1984, in een interview
in Vrij Nederland: 'Neon-Romantiek heeft ook te maken met neon
natuurlijk, het licht waarin het stadsleven zich afspeelt.'
In Sprong naar de sterren laat de Neon-Romantiek niet
alleen haar licht schijnen over de duistere stad, maar ook over de donkere
kosmos en alles daartussen. Zo er al licht is in deze bundel, is dit het
felgekleurde neonlicht. In dit licht bezien zijn de dingen niet meer zoals
zij oorspronkelijk waren, in dit licht hebben zij een onnatuurlijke glans
gekregen, zijn zij kunstmatig. Duistere beelden groeien zo uit tot angstaanjagende
nachtmerries, vrolijkheid slaat door in tekenfilm-achtige taferelen.
Ook opmerkelijk is de veranderde positie van de dichters in
hun eigen gedichten. Veel meer dan de actieve ikfiguren die de Vijftigers
in hun gedichten waren, of de haast schreeuwende ikfiguren in de bloemlezing
Maximaal, of de afwezige docenten van de academische poëzie,
lijken de ikfiguren in deze bloemlezing bijna verbaasde toeschouwers van
hun eigen gedichten. Zij zijn ooggetuige van de plaatsvindende gebeurtenissen
die hun gedichten zijn. En aangezien het vaak kunstmatige gebeurtenissen
zijn, verworden zij zelf ook tot kunstmatige personages.
Daarentegen komt het taalgebruik juist weer níet kunstmatig over.
Geen verheven woorden meer, nu de gedichten zich tot gebeurtenissen verheffen.
Met een soms bijna vanzelfsprekend gemak worden de gedichten opgetrokken
uit heldere, klare taal. Er spreekt een bravoure uit, die veel dichters
ook op het toneel tentoonspreiden. Een bravoure waarmee ook rappers hun
teksten spuien.
De invloed van rap en hiphop en de snelle beeldcultuur in clips en films
is zichtbaar in het taalgebruik. De klassieke eindrijmende gedichten en
de bewust niet-rijmende prozaverzen zijn verdwenen en vervangen door veel
lossere, vrijere versvormen, vol herhalingen en welluidende klank- en
ritmeassociaties. Deze associatieve losheid keert haast bij alle dichters
terug, ook in de eerder beschreven perspectiefwisselingen. De losheid
is echter schijn, een façade waarachter de zorgvuldige woordkeuzes
schuilgaan.
*
Sprong naar de sterren concentreert zich rond dichters en dichteressen
die gaandeweg de jaren negentig - vooral in de tweede helft daarvan -
naar voren kwamen schuiven met hun eerste of tweede dichtbundels, of publiceerden
in literaire tijdschriften die in deze periode werden opgericht. In ieder
geval in deze periode voor het eerst met nadruk van zich deden spreken.
Natuurlijk zijn er nog veel meer dichters die in de jaren negentig debuteerden
en publiceerden; zij passen in 'oudere' generaties, nog te beschrijven
generaties, zijn over het hoofd gezien, niet in te delen of bij voorbaat
al vergeten. In ieder geval waren zij niet klein, rond en geel in mijn
ogen.
De opgenomen dichters zijn vertegenwoordigd met twee, drie of vier gedichten;
afhankelijk van de hoeveelheid publicaties, of de mate van passendheid
binnen het concept. Niet alleen worden hier dichters gebloemleesd, maar
bovenal hun gedichten. En zo deze dichters misschien niet behoren tot
een nieuwe generatie of dat niet willen, hun gedichten doen dat wel.
Ze openen een toegangspoort tot een morfende virtuele
wereld waarin gebeurtenissen plaatsvinden die zich voorheen alleen in
het eigen hoofd konden afspelen. Het is de leesversie van televisiekijken.
De beeldelementen, thema's, concepten en zelfgecreëerde mythische
figuren zijn veel beter te herkennen voor iemand die zijn neus niet alleen
in boeken steekt. De poëzie is langzaamaan schatplichtig geworden
aan de wereld van tv en amusement. En, nee, dat is helemaal niet erg;
zij heeft deze op een vanzelfsprekende wijze geïncorporeerd en tot
een nieuwe, poëtische wereld omgetoverd. Of, zoals Arjan Witte het
verwoordt in 'Kikkerbloed':
geef ons tijd
geef ons ruimte
ik verzuim te
vermelden dat ik niet toveren moet
en goochel een spoor van woorden
dat is mijn sprong naar de sterren
dat is mijn kikkerbloed.
© Ruben van Gogh, 1999/2001
Sprong naar de sterren, Uitgeverij Kwadraat, Utrecht, 1999.
|