Door Coen de Jonge
uit: JAZZ, nr. 6 2003
'Je kent de gemakzucht van al die rappers, hé?
Smaak-vaak-waak-haak-raak-taak. De rest is vaak onverstaanbaar.
Het hoort toch allemaal te beginnen met nieuwsgierigheid
voor de taal en met verstaanbaarheid.' Aan het woord is
de deze zomer vijfenzeventig jaar geworden bard Simon
Vinkenoog. Een drie dagen durend feest in Ruigoord
en een middag Jazz en Woord, dat waren de festiviteiten
waarmee trouwe kompanen hem hadden bedacht. Pensioen bestaat
voor Vinkenoog niet; hij heeft nog steeds een rubriek
in het tijdschrift
BRES en deze maand komt er zelfs een nieuw boek uit,
Goede raad is vuur.
'Noem het geen Handboek voor Hipstergedichten, asjeblieft
niet! Het zijn mijn raadgevingen voor poëzie zoals
ik het zie. Poëzie die bij de wereld betrokken is.
Met illustraties van dichters over de hele wereld. Van
Paul van Ostaijen bijvoorbeeld,
mijn grote inspirator. En de spoorloos verdwenen dichter
Lew
Welch, die ooit schreef: If the tribe refuses to
dance, the Poet can only worry, watch, and warn. We
zitten toch tussen steeds tussen stuiptrekkingen en barensweeën
in, de stuiptrekking van het oude en de barensweeën
van wat komen gaat, en dat moet je als dichter waarnemen.'
Simon Vinkenoog is voor alles een man van het woord, maar
hij heeft in zijn leven veel met muziek te maken gehad.
Poetry & jazz, het was in ons land onopgemerkt gebleven
als Vinkenoog er geen aandacht voor had gevraagd. In de
toen net geopende jazzclub Bohemia aan de Looiersgracht
in Amsterdam maakt hij eind jaren vijftig kennis met de
Amerikaanse beat-poets Allen
Ginsberg en Gregory
Corso; later raakte hij intens bevriend met de dichter
Ted
('jazz is my religion') Joans. En hij bekleedde in
1963 zelfs eventjes met pianist Piet
Kuitert een organisatorische functie bij jazzclub
Sherehezade. 'Na drie maanden gesloten wegens te weinig
belangstelling, maar de openingsavond is door Louis
van Gasteren gefilmd!
Voor dit soort deze activiteiten werd hij in 1966 uitbundig
beloond door orkestleider Boy
Edgar, die hem lauwerde met de titel van een langspeelplaat:
Finch Eye, op grond van een compositie van Theo
Loevendie uit 1964. Bijna tien minuten vol experimentele
klanken, onder meer door een confrontatie van dorische
en phrygische toonladders. De connectie met muziek bleef
hij altijd behouden; zo zag hij de fameuze manifestatie
Poëzie
in Carré 1966 als 'stemmenmuziek, taaltheater'.
En toen hij in 1961 zijn eerste grammofoonplaatje maakte
in de serie Stemmen van Schrijvers, sloeg hij met
zijn vinger de maat bij Milt Jacksons uitvoering van Work
Song. Op een middag later in dat decennium kwam ene Jimi
Hendrix met een kennis eventjes langs, op weg naar
de verstrekking van versnaperingen elders. En in de afgelopen
jaren werkte hij veel samen met de Gebroeders Palinx.
Maar zijn eerste ervaringen met jazz bleef hij ook trouw.
In het autobiografische geschrift Aan het Daglicht
noteerde hij in 1971: 'Django Reinhardt, Stéphane
Grappelli, Hubert Rostaing, Alix Combelle en hoe ze nog
meer mochten heten (Hugues Panassié de namen
smaken naar een tijdperk: Sidney Bechet, Claude Luter,
Le Vieux Colombier) op sommige ogenblikken is muziek
redding, van heel dichtbij zo uit en te na datgene vormgevend,
waarmee je bezig bent
'
Oorlogsjaren
'Ik heb wel vaker verteld dat ik Django
Reinhardt voor het eerst heb gehoord in de hongerwinter
van 1944. Mijn moeder had altijd de radiodistributie aan.
Alles kwam langs, populair en klassiek. Het gekke is dat
als ik nu klassieke muziek hoor, ik dat zo mee kan zingen.
Je had maar een of twee zenders, we luisterden met zn
allen naar hoorspelen, naar programma's als Ome Keessie.
Er was grote opwinding als iemand eens plaat had aangevraagd,
en die plaat écht gedraaid werd. Eén keer
per jaar ging mijn moeder naar het theater, naar de Snip
en Snap Revue. Snap je dat nou juffrouw Snip, snap je
dat nou juffrouw Snap - prehistorische dingen nu
'
'Ik kan me ook herinneren dat ik met een indische jongen
meeging naar de Overtoom, en dan draaiden we plaatjes.
Dat moet toch ook jazz zijn geweest, of Kilima Hawaiians-achtig,
want dat swingde toch ook! Er was muziek in de foyer van
het City Theater op het Leidseplein, triootjes en combootjes.
En in de Thalia aan de Tolstraat, het voormalige gebouw
van de theosofen, daar werd zondagmiddags live muziek
gespeeld, in de oorlog!'
'In het begin van de oorlogsjaren ging alles zo'n beetje
gewoon door, maar aan het eind werd het steeds naarder.
Er zijn tussen '40 en '45 als het ware drie perioden.
Vanaf het begin tot de val van Stalingrad, daarna de terugtocht
van de Duitsers tot aan de invasie (juni '44) en dan het
laatste deel, tot aan de bevrijding. Ik zat op een zeker
moment in Alhambra, de nu gesloopte bioscoop, en toen
werd de voorstelling plotseling afgebroken want Stalingrad
was gevallen, we mochten kennelijk niets plezierigs meer
doen en de bioscoopvoorstelling moest gestopt worden.
Ze moesten dat feit wel toegeven, hoewel de officiële
persberichten altijd een dag of wat achterliepen op het
illegale nieuws. Het heette altijd 'een elastische hergroepering
van het front' of zoiets, er werden altijd eufemismen
voor gevonden.'
'Na de oorlog ben ik altijd de liedjes gaan zingen die
ik nu nog altijd in mijn hoofd heb, als er een bepaalde
knop wordt ingedrukt. Ook liedjes die ik kende van de
ANJV, toendertijd de communistische jeugdbeweging, maar
vooral Amerikaanse songs van Dinah Shore of hoe ze allemaal
ook heetten. Tin Pan Alley, een beetje swingend. Later
in Parijs luisterde iedereen naar een heel beroemde disc
jockey van Radio Luxemburg, en ook veel naar de AFN en
The Voice of Amerika. In mijn bundel Spiegelschrift
uit 1962 staat een stukje proza waar ik het over al die
zenders heb. ('1955. Sergeants en korporaals van het Amerikaanse
leger in Europa fluisteren in onze avonden en nachten.
Saxen en trompetten vullen dit leven. Parker sterft, en
zijn stem klinkt nog na, ik heb ook op de Empire State
Building de toppen van de nieuwe wereld niet bereikt.')'
Atonaal
'Op een geven moment kwam ik in Parijs toch veel jazzfreaks
tegen, ik herinner me een Canadese journalist, ene Danny,
we rookten een stickie en dan zaten we in zijn kamer urenlang
platen te luisteren. Hij zei tegen me dat je tegen de
melodie in moest hummen, waardoor ik me meer betrokken
ging voelen met wat er muzikaal gebeurde, en ik leerde
hoe ik mijn eigen stem mee kon laten resoneren. Het gedicht
over Thelonious
Monk stamt uit die periode. 'dit is een straat in
parijs/met een arabier in de zon/die langzaam slenterend/werkloos
loopt te zijn/ een 1951-noordafrikaan/ting ting ting in
de bleke zon/zonder geluid'. Een observatie toen ik die
plaat draaide.'
'In diezelfde tijd, de eerste helft van de jaren vijftig,
maakte Lucebert
zijn gedicht Hallo hallo Dolores Hawkins, naar
aanleiding van een plaat die hij bij mij gehoord heeft
en die in mijn bezit was. jij bent mijn zacht aangeblazen
zegwerker/en bent de zeer zachte draad van mijn denkkracht.
Heeftie geschreven toen hij bij mij gelogeerd heeft. Mijn
toenmalige vrouw Juc en ik gingen toen naar Londen en
lieten het huis achter voor Remco
Campert en Lucebert.'
'Jaren later heb ik Lucebert onmiddellijk gebeld toen
ik Ornette
Coleman voor het eerst had gehoord, of hij die kende.
Het waren allemaal jazzliefhebbers. En er waren enorme
discussies. Ik heb nooit partij gekozen in die zogenaamde
grote discussie over oude stijljazz en modern, of later
hardbop en westcoastjazz. Ik heb nooit stelling genomen
in die strijdperken. Toen ik in Parijs was, had je mensen
als Hugues
Panassié, die vonden bebop zogenaamd helemaal
niks, maar de bebopaanhangers vonden die oude swingmensen
weer buiten de wereld staan.'
'Het had volgens mij allemaal niks met smaak te maken,
maar alleen met gefixeerde stellingen die fanatiek werden
betrokken. Ik vind het juist fantastisch als ik een jazzplaat
opzet, dat het is alsof ik kamermuziek hoor. Dat je de
solisten kunt onderscheiden, hoe je die drummer of die
bassist hoort spelen, dat je weet dat er individuen aan
het werk zijn. En de mensen zijn natuurlijk ook van mening
veranderd, Louis
Armstrong heeft ook wel eens lelijke dingen gezegd
over bebop, en later heeft hij met die jongens samengewerkt.'
'In de Mahagony Club van Edam hing laatst een prachtige
poster, een boom met de hele geschiedenis van de jazz,
portretjes erbij. Zou ik best willen hebben, maar ik weet
niet of die nog in de handel is. Toen ik in 1956 terug
in Amsterdam was na de Parijse jaren waren er enorme discussies
in Het Theehuis, op de Weteringschans bij het Weteringcircuit.
Dat pand speelt een rol in een film van Fons
Rademakers, Makkers Staakt Uw Wild Geraas.
Daarin speelt ook de betreurde Hans
van Sweeden mee. De vader van een van de hoofdpersonen,
in de film de acteur Jan
Teulings, komt daar zijn zoon uit die marihuanascene
halen. Het was een terras en een ontmoetingspunt van gelijkgestemden.
Hans
Dulfer kwam er ook vaak, maar die was een stuk jonger.
Hij heeft er later veel verhalen over verteld.'
'Toen ik met mijn toenmalige vrouw Juc woonde op ons eerste
adres in Clamart bij Parijs, we hebben daar twee woningen
gehad, was er een jongen die ons uitnodigde om naar Schönberg
te luisteren. Ik had nog nooit atonale muziek gehoord.
Schril, dissonant, twaalftonig. Webern. Dat leidde ook
tot de titel van de bundel Atonaal, die ik mocht
samenstellen en die de Vijftigers bij elkaar bracht. Een
heel heterogeen gezelschap uiteraard. Een keer ben ik
naar de Salle Pleyel gegaan, het theater, deze keer niet
om de jazz. Daar ik heb Wojzeck gezien, met groot symphonie-orkest.
Alban Berg heb ik zo ook opgepikt.'
Huppelende dames
'Ik ben een absorbator, een spons, wat voorbij komt neem
ik op. In de jaren zestig kwamen mensen als Ravi
Shankar in mijn werk naar voren. Ik had al van die
prachtige Bollywoodplaatjes uit India gekregen, van mijn
vriend Olivier
Boelen, die van alles meenam op zijn reizen. Dat was
de tijd van de groep The Fool, met schilder-zanger
Simon Posthuma en zijn toenmalige vrouw Marijke Koger,
die met iemand van de Nasa is getrouwd en in Amerika woont.'
'Josje Leeger was er ook bij, nu gestorven, ze maakten
samen de flashing fashion met kapper Mario, huppelende
dames die prachtig gekleed alle bezoekers bij de manifestatie
Poëzie in Carré een bloem gaven. Ze hadden
de Autobiografie van een Yogi door Paramahansa
Yogananda in bezit, een dik boek uit 1949, de man
is als een soort heilige gestorven tijdens een maaltijd,
en dat boek ging bij iedereen rond. Zij hebben ooit het
boek aan de Beatles geleend, die daarna naar de Maharishi
Mahesh Yogi gingen, de man van de transcendentale meditatie,
ook iemand uit dezelfde sfeer. George Harrison heeft daarna
de sitar in zijn muziek opgenomen, Here comes the sun,
je weet wel. Het ging ook samen met een boekje over de
Oosterse Renaissance. Er kwam steeds meer invloed van
Oosterse filosofieën, zoals de I Tjing, meegenomen
door Jezuïetenpaters uit India, die hadden daar hun
eerste zendingsposten. Al die oude epossen uit India,
het oriëntalisme. Napoleon had in het kielzog van
zijn leger honderden geleerden, onder meer landmeters,
die van alles opnamen en meenamen. Die invloed werd later
heel groot. Alles waarmee je bezig bent heeft altijd een
verleden. Rimbaud, absinth, drugs, Baudelaire, het ontregelen
van de zinnen het was de inspiratie achter de nieuwe
poëzie, dat heeft Paul Rodenko indertijd goed ingeschat,
de enige theoreticus hier die enig kosmopolitisch inzicht
had. Ik lees nu niet meer zoveel buitenlandse poëzie,
maar we hadden heel wat in te halen na de oorlog. Toen
was er nog geen Poetry International of dergelijke jaarlijkse
feesten met bezoekende auteurs, waar je van alles kunt
oppikken. Adriaan Morriën was ook zon outsider,
die las al in de oorlog LEtranger van Albert Camus
en zei tegen de Bezige Bij, toen nog illegaal, dat ze
die auteur moesten uitgeven. Je moet het toch hebben van
mensen die iets zien en iets durven.'
Is het zo, dat als je ouder wordt, de muziek je minder
doet, Simon? Als je ouder wordt, krijgen de mensen een
ander filter, zeggen ze toch wel eens?
'O nee, integendeel. Ik ga niet vaak meer naar concertzalen
omdat ik liever thuis in huilen uitbarst. Edith heeft
nu de draaitafel opgeruimd vanwege een ruimteprobleem,
maar bij het opruimen komt ze dingen tegen zoals de Mattheus
Passion. Prachtig, prachtig, zo'n Simon Petrus. Alsof
je het zelf bent. Ik ben een muzikale omnivoor, kun je
wel zeggen. Muziek is zo belangrijk
Ze hebben ooit
aan Albert Einstein gevraagd, wat het ergste was als de
atoombom zou vallen. Dat er dan nooit meer Mozart wordt
gespeeld, was zijn antwoord. Of de muziek de hoogste van
de kunstvormen is? Ik denk zelf dat de taal uit de muziek
is ontstaan, ja. Die zijn later gescheiden bezig gegaan.
Alle godenboeken werden vroeger in poëzie geschreven
zodat de mensen ze konden zingen en onthouden. Muziek
was vaak een aanstichter van poëzie voor mij, Keith
Jarrets Köln Concert bijvoorbeeld. Ik heb vroeger
wel eens een workshop gedaan, zon creatief weekend,
en daar gaf ik de opdracht om goed naar Jarrett te luisteren
en dan op te schrijven wat in je opkwam. Ging er een van
die dames op zon matrasje plotseling tegen me aanliggen.
Ik ben later eens bij haar langsgegaan, om te kijken of
er iets te nuttigen viel, maar dat bleek niet de bedoeling
.
En laatst kwam ik thuis Charlie
Parker weer eens tegen, Relaxin' at the Camarillo,
dat hij maakte toen hij ontslagen was uit de kliniek.
Meesterlijk, meesterlijk. Muziek die je bij je begrafenis
zou kunnen laten draaien. Net als Epistrophy van Monk.'
Simon Vinkenoog: Goede raad is vuur
- een poëtische handreiking, uitgeverij Passage
Groningen, ISBN 90 5452 107 4
(uit JAZZ, nr. 6 2003, naderhand opgenomen in De
buik van Elvis, Coen de Jonge, Passage, 2005)