|  
       Door Tjitte 
        Faber 
        eerst gepubliceerd in 'GRN, Stadsmagazine voor Groningen, 
        januari 2004 
         
        In 2000 werd voor het eerst de Landelijke Gedichtendag gehouden, een 
        dag waarop poëzie in al haar verschijningsvormen volop in de belangstelling 
        staat. Dit initiatief van Poetry International werd destijds in Groningen 
        direct opgepakt door boekhandels, uitgevers, dichters, de bibliotheek, 
        de Rijksuniversiteit Groningen en een aantal literaire organisaties, hetgeen 
        resulteerde in de organisatie van een 24-uurs Poëziemarathon. Dit 
        jaar beleeft de marathon al weer haar vierde editie. Een groot aantal 
        dichters zal acte de présence geven. Zo ook de dichter Rutger 
        Kopland (pseudoniem van R.H van den Hoofdakker, Goor 1934), die voor 
        deze editie van de Landelijke Gedichtendag werd gevraagd om een bundel 
        te schrijven. Het heeft geresulteerd in 'Wat water achterliet', de dertiende 
        bundel van een van 's lands meest gelezen dichters. Al weer geruime tijd 
        geleden spraken wij de dichter. Het werd een lang, maar prettig gesprek 
        over uiteenlopende zaken zoals het onvermogen van Nederlandse critici 
        om werkelijk enthousiast te zijn, perfectionisme, en het verschil tussen 
        zwaar op de hand en serieus met je vak bezig zijn.  
         
           
        © Barbara 
        Pais de Oliveira, 2004 
          
      Deze maand ziet 
        uw nieuwe bundel 'Wat water achterliet' het levenslicht. Naar alle waarschijnlijkheid 
        zullen er dan ook weer de nodige recensies verschijnen in de verschillende 
        media. Ik vraag me af: Heeft u eigenlijk wel eens iets opgestoken van 
        een recensie? 
      "Jawel, het 
        komt wel voor dat er eens iets in staat waarvan ik denk 'vervelend, maar 
        hij heeft wel gelijk'. Er heeft bijvoorbeeld wel eens ergens in gestaan 
        dat de spanning en dynamiek, de ondergrondse heftigheid, een beetje te 
        ondergronds zou blijven. De agressieve, opstandige kanten, die natuurlijk 
        ieder mens in zich heeft, al was het alleen maar tegen het fundamentele 
        feit dat je dood gaat, dat daarvan te weinig duidelijk wordt in mijn poëzie. 
        Het zou teveel onder water blijven. En daar kan ik deels wel in meegaan. 
        Niet dat ik er zoveel aan kan doen, maar toch. Ik vind het aan de andere 
        kant overigens ook wel weer goed dat de spanning indirect voelbaar is 
        en niet te expliciet. Maar goed, op zo'n moment wordt je wel geconfronteerd 
        met je beperkingen." 
      Doet u er dan 
        ook wat mee? 
        "Nou ja, ik denk dan dat men dus blijkbaar die hevigheid die er onder 
        verborgen zit, niet ziet. Want ik moet wel zeggen dat ik een heel emotioneel 
        mens ben. Ik reageer vaak bijvoorbeeld ook heel fel. Maar je kunt je dan 
        afvragen hoeveel boosheid je erin kunt stoppen, zodat het toch interessant 
        blijft. Er zijn natuurlijk dichters die dat heel mooi kunnen. Die, vind 
        ik, op een hele spannende en interessante manier boos kunnen zijn en dat 
        via de taal en hun techniek kunnen uiten. Maar mij lukt het niet. Daar 
        ligt denk ik een van mijn beperkingen. En als iemand dan dat soort dingen 
        zegt, denk ik 'ja, daar zit wat in, dat is een eenzijdigheid'. Er zijn 
        daarentegen ook mensen die zeggen dat wat ik maak altijd hetzelfde is. 
        Maar het is wat dat betreft net als met de muziek van Bach. Het zijn variaties 
        op een thema, dat is ook het spel. Dat is juist het boeiende. Als iemand 
        zegt 'het is altijd hetzelfde', dan denk ik dat hij er dus niets van heeft 
        begrepen."  
      Maar aan het merendeel 
        van de kritiek heeft u dus niets? 
        "Nee, het gaat om het niveau waar het op gebeurt. Meestal heb ik 
        er niets aan. Meestal maakt het me niets duidelijk. Iets anders is overigens 
        dat ik bij de Nederlandse critici over het algemeen wel eens een soort 
        van onvermogen aantref om ergens echt enthousiast over te zijn, zoals 
        men dat in het buitenland bijvoorbeeld kan. Ik vraag me wel eens af waarom 
        het hier altijd zo krenterig is.  
        Het doet me daarentegen natuurlijk weer goed als het mooi wordt gevonden. 
        Dan denk ik 'ja, je hebt volkomen gelijk' (lacht). Maar de meeste kritiek 
        leg ik toch echt naast me neer. Ik ben werkelijk wel bereid om er naar 
        te luisteren, maar ben het er gewoon vaak echt niet mee eens. 
        De kritiek komt bovendien in een heel laat stadium. Voor ik er mee voor 
        de dag kom, heb ik mijn werk al laten lezen aan anderen. Ik laat het altijd 
        van tevoren lezen door mensen die het echt goed kunnen beoordelen. Daar 
        krijg ik dan ook raad van en kritiek. Het stadium van grondig bekijken 
        is kortom al geweest en het gebeurt daarom zelden dat een criticus mij 
        iets kan vertellen waarvan ik denk 'hé, daar heb ik iets aan'." 
      Kunt u iets vertellen 
        over hoe u als dichter scherp blijft? 
        "Nou, mijn eigen lat ligt hoog, dat ten eerste. Ik ben niet gauw 
        tevreden over wat ik gemaakt heb. Maar op een gegeven moment komt er een 
        stadium dat ik denk 'in aanleg is het goed', en dan laat ik het aan mijn 
        vrouw lezen en die heeft er vaak heel verstandige opmerkingen over. Vaak 
        verander ik het dan weer. Maar hoe houd ik mezelf scherp? Ik denk door 
        heel lang niet tevreden te zijn." 
      Is dat een stuk 
        perfectionisme? Zit dat in uw aard? 
        "Ja, ik ben perfectionistisch van aard. Ik kan geen dingen afleveren 
        waarvan ik zeg 'zo kan het wel'. Dat kan ik bijna in geen enkel opzicht." 
      Moet je dat ook 
        een beetje hebben? 
        "Ja, ik vind van wel. Als je een vakman bent of een ambacht uitoefent 
        en je kunt het goed, dan moet je het ook goed doen. En dan moet je niet 
        denken 'nou vooruit maar, zo kan het ook wel'. Als het niet goed is, dan 
        kan ik het ook gewoon niet meer lezen. Ik krijg echt een hekel aan hetgeen 
        ik opgeschreven heb als het niet goed is. Nee, ik kan geen slordig of 
        half werk afleveren."  
      Dat lijkt me wel 
        heel moeilijk. Als je zelf zo gedreven werkt, terwijl een of andere recensent 
        het in de krant even door het slijk haalt.  
        "Ja, dat is ook wel eens moeilijk" 
      U hebt jarenlang 
        gewerkt als hoogleraar psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen 
        en als psychiater in het AZG, en dichtte daarnaast in uw vrije tijd. Is 
        er ooit sprake van geweest dat u van uw dichtkunst zou kunnen/willen leven? 
         
        "Ik zou er nu van kunnen leven. Als ik op alle uitnodigingen in zou 
        gaan en ik zou voortdurend mijn gezicht laten zien. Maar ik heb het nooit 
        overwogen." 
      U werkte als hoogleraar 
        aan de universiteit, maar gaf u eigenlijk zelf ook therapie? 
        "Jazeker, ik heb ook mensen persoonlijk geholpen. Ik ben zelfs een 
        klein tijdje huisarts geweest. Ik heb ook jaren alleen maar laboratoriumonderzoek 
        gedaan. Later ben ik me gaan specialiseren als psychiater. En als psychiater 
        ben ik uiteindelijk geëindigd als hoogleraar en daarbij had ik grofweg 
        drie taken. Ik was het hoofd van een grote researchafdeling aan de RUG, 
        ik was hoofd van een patiëntenafdeling op het AZG 
        en daarnaast was ik actief als opleider en docent aan studenten en jonge 
        artsen die psychiater wilden worden. Verder had ik natuurlijk, en dat 
        mag je tegenwoordig bijna wel een vierde baan noemen, bestuurlijke functies. 
        Vroeger was dat veel minder het geval, maar de laatste jaren werd steeds 
        meer van je verwacht dat je als manager optrad en zelf zorgde voor je 
        geld. Want ja, dit land had in zijn oneindige wijsheid beslist dat het 
        onderwijs verwaarloosd moest worden en dat het onderzoek ook verwaarloosd 
        moest worden. Dus als je onderzoek wilde doen, dan moest je je eigen geld 
        maar ophalen. Dat hele proces heb ik meegemaakt, van de oude structuur 
        waarin je je geld gewoon kreeg van de universiteit, die het weer van het 
        ministerie kreeg, tot het moment waarop de universiteiten drastisch waren 
        ingedikt en uitbezuinigd, en waarin je dus zelf elke week in de trein 
        moest zitten richting Westen des lands om vergaderingen bij te wonen." 
      Was er sprake 
        van een prettige balans tussen werken aan de universiteit en uw dichtwerk? 
        "Die balans was scheef. Ik had misschien vijf procent van mijn tijd 
        om te schrijven, ook voor essays en soms stukken voor de krant. De rest 
        ging allemaal naar mijn vak. Ik had wel meer tijd willen hebben voor mijn 
        schrijverij. Maar ja, patiënten gaan voor, medewerkers gaan voor, 
        colleges gaan voor. Je kunt nu eenmaal moeilijk zeggen, 'ik geef vandaag 
        geen college, want ik moet een gedicht afmaken'." 
      Hoe ziet uw leven 
        er nu uit? Bent u nu voltijd dichter?  
        "Nee, niet voltijd dichter. Mijn leven is relatief rustig geworden. 
        Ik doe nog wel veel, maar ik doe nu alleen maar dingen die ik zelf gekozen 
        heb. Vroeger deed ik heel veel dingen die nou eenmaal in mijn agenda stonden. 
        Je wordt geleefd als je zo'n drukke baan hebt. Ik moet overigens zeggen 
        dat ik alle onderdelen van mijn werk met plezier deed, met uitzondering 
        van het management. Inhoudelijk hield ik, en houd ik nog, heel veel van 
        mijn vak. Ik doe er ook nog wel een beetje aan. Ik zit nog in een aantal 
        besturen die te maken hebben met mijn vroegere werk, zoals bijvoorbeeld 
        de Hersenstichting Nederland en een aantal kleinere stichtingen. Verder 
        reis ik meer dan vroeger, ook in verband met het dichterschap. Ik wandel 
        bovendien veel en slaap langer dan vroeger. Ik sliep toen ik nog werkte 
        soms nauwelijks. Het kwam regelmatig voor dat ik hier om twee, drie uur 
        's nachts nog zat te werken."  
      U heeft dus meer 
        tijd om te schrijven. Uit zich dat ook in meer productie? 
        "Niet zo erg veel. Ik werk ook langzamer. Ik neem er meer tijd voor. 
        Ik heb ook meer het gevoel 'als het vandaag niet lukt, dan komt het morgen 
        wel'. Terwijl ik vroeger het echt moest bevechten. Ik moest echt tijd 
        vrij maken. En dan moest je zorgen dat het af was, want de volgende dag 
        moest je weer aan de slag met het een of ander en dan moest je maar weer 
        afwachten wanneer je weer tijd had. Ik heb nu eigenlijk een heel gemakkelijk 
        leven, vind ik zelf. En heel aangenaam. Ik zie veel van de wereld en kom 
        veel aardige mensen tegen. Ja, ik vind dit wel een mooi bestaan zo." 
      U draait al heel 
        wat jaren mee. Heeft u eigenlijk het idee dat de status van de poëzie 
        en van de dichter veranderd is in de loop der jaren?  
        "Ik denk dat de afstand tussen schrijver en lezer kleiner is geworden. 
        De schrijver zat vroeger misschien ook wel wat meer in een ivoren toren. 
        En verder denk ik ook dat de dichtkunst meer uit z'n zweverige, heilige 
        sfeer is gekomen, dan het misschien ooit geweest is. Het is niet meer 
        zijig om van poëzie te houden." 
      Ik heb het idee 
        dat er de laatste jaren weer meer belangstelling is voor poëzie. 
        Ik denk aan poëziemarathons etc. Hoe ziet u dat? 
        "Jazeker, neem nou dit boekje: 'Geluk is gevaarlijk' (Een van 
        zijn bundels, verschenen in 1999. Hij pakt het boek van een van de stapels 
        in zijn werkkamer). Dat is een rainbowpocket en dat ligt gewoon bij 
        de inloopboekhandel en op het station. Hier zijn meer dan 50.000 van verkocht. 
        Het is dus niet meer zo bijzonder dat er ergens een poëziebundel 
        ligt. Vroeger zou je dat niet in elke willekeurige boekhandel kunnen krijgen. 
        Verder zie je bijvoorbeeld dat vrijwel ieder dorp tegenwoordig wel een 
        eigen literaire club heeft en dat er literaire avonden worden gehouden 
        en er is een keur aan grote poëziemanifestaties. Er is een 'Poetry 
        International', een 'Dag van de poëzie', een 'Nacht van de poëzie', 
        een 'Dichter des Vaderlands' enzovoort. En ik vind dat uiteraard een goede 
        zaak. Ik vind poëzie een potentiële verrijking van je leven. 
        Het lezen van een mooi gedicht is te vergelijken met het luisteren naar 
        een mooi muziekstuk, het bekijken van een mooi schilderij of het zien 
        van een mooie film die je ontroert. Het zijn dingen die het leven diepte 
        en kleur geven." 
      U gaf eerder al 
        aan dat u de managementkant van uw werk aan de universiteit niet leuk 
        vond. Ik stel me echter voor dat je daar als dichter ook mee te maken 
        hebt. Je zult toch op de een of andere manier iets aan PR moeten doen 
        en je in het lezingencircuit moeten begeven etc. Is dat ook een aspect 
        van het schrijverschap? 
        "Jazeker, ik vind van wel. Er zijn mensen die daar heel streng mee 
        omgaan. Die schrijven en zeggen vervolgens 'het product ligt in de winkel, 
        kijk maar wat je er mee doet'. De andere kant is dat je voortdurend bezig 
        bent met propaganda maken voor je eigen werk. Ik zit daar ergens tussen 
        in. Ik ga daarin niet zo vreselijk ver. Ik was bijvoorbeeld gekozen als 
        Dichter des Vaderlands en daar heb ik van afgezien. Maar aan de andere 
        kant is het ook zo dat als Wim 
        Kayzer mij vraagt om anderhalf uur voor de vpro-televisie te verschijnen, 
        dat ik daar dan wel op in ga. Maar ik ga zeker niet overal op in. Het 
        hangt er gewoon een beetje van af. 
        Ik ben wel bang voor overexposure. Bang voor 'oh, daar heb je hem weer'. 
        Ik vind het zelf ook niet prettig van een aantal mensen om ze voortdurend 
        weer op de televisie te zien. Maar als het serieuze dingen zijn… Ik heb 
        op diverse dingen wel ja gezegd. Dingen met body, en dingen waarin je 
        de mogelijkheid krijgt om te vertellen waar het je echt om gaat. Ik bedoel 
        diepgaande interviews, dan zeg ik ok. Maar soms wordt ik ook gevraagd 
        voor zaken waarvan ik denk 'waar gaat dit over'."  
      Het valt me op 
        dat u grote waarde lijkt te hechten aan inhoud. U spreekt over 'dingen 
        met body' en 'als het iets serieus is'. Het klinkt wat zwaar. Bent u erg 
        serieus, of speelt humor ook een rol? 
        "Nou, ik heb zestien jaar cabaret gespeeld. Ik was een van de spillen 
        en reken maar dat er bij de voorstellingen heel wat gelachen werd. Ik 
        heb ook heel veel cabaretteksten geschreven.  
        Ik heb veel humoristische teksten gemaakt, al zeg ik het zelf, en ook 
        in mijn gedichten zit humor. Het is ook niet de ernst van dingen waar 
        het me omgaat, maar om de kwaliteit. En iets kan kwalitatief heel goed 
        zijn, maar hoeft helemaal niet ernstig te zijn. Ernst en kwaliteit zijn 
        niet hetzelfde." 
      Leert men de dichter 
        eigenlijk kennen door zijn werk? 
        "Nee, een beetje misschien, maar mijn werk is helemaal niet autobiografisch 
        in de normale zin van het woord. Het gaat over dingen die ons allemaal 
        aangaan. Er zijn mensen die denken dat ik diverse keren gescheiden ben 
        als ze mijn gedichten lezen, maar daar is geen sprake van. Je schrijft 
        over de liefde met zijn ups en z'n downs en daar maakt men dan al snel 
        van 'dat is dus mis geweest'. Maar het is het leven van iedereen. Er staan 
        in mijn werk heel weinig echte autobiografische dingen, alleen voor zover 
        ze voor iedereen belangrijk en toegankelijk zijn. En verder ben ik een 
        cabaretier, ook in mijn gedichten. Als ik sommige gedichten voorlees wordt 
        er ook hartelijk gelachen." 
      Niet zwaar op 
        de hand dus? 
        "Ik heb helemaal niet het idee dat ik zwaar doe over de grote dingen 
        des levens in mijn gedichten. Ik vind mijn gedichten juist heel gemakkelijk 
        om te lezen. Het is juist heel lichtvoetig. Tenminste, dat vind ik. Het 
        is echter wel zo dat ik mijn leven heel intensief en heel serieus heb 
        gebruikt. Ik ben heel zuinig geweest met mijn leven. Ik heb ook lang het 
        gevoel gehad dat ik niet oud zou worden. Mijn vader is op tamelijk jonge 
        leeftijd overleden, misschien dat dat ook een rol heeft gespeeld. Je krijgt 
        dan toch al vroeg het besef dat het leven eindig is. Dus ik heb vaak gedacht 
        'als ik iets wil met mijn leven, dan moet het nu en dan moet ik het niet 
        uitstellen'. Dus ook als ik iets deed met cabaret, dan moest het goed. 
        En die grap, die moest goed zijn. Zo dat je er werkelijk ontzettend hard 
        om moest lachen. Het moest echt goed zijn. 
        Ik heb bijvoorbeeld ook heel veel redevoeringen gehouden - die staan ook 
        allemaal op papier, misschien dat dat nog eens uitgegeven gaat worden 
        - bij promoties, afscheidsspeeches enzovoort, waaraan mensen veel plezier 
        hebben beleefd. Maar die moesten voor mij wel goed in elkaar zitten." 
      Het moet goed 
        in elkaar zitten. Is vakmanschap het goede woord? 
        "Ja, humor is een groot goed. En er is niets zo erg als een verkeerd 
        vertelde grap. Humor is een echt vak. Neem iemand als Freek 
        de Jonge of hoe heet die ratelende man, Youp 
        van 't Hek, dat zijn op hun goede momenten echte vakmensen." 
      Nog een keer over 
        dat perfectionisme. Hoe ging u daarmee om als psychiater? Dat lijkt me 
        heel moeilijk, omdat je toch te maken krijgt met mensen die niet meer 
        beter worden.  
        "Nou, men moet niet denken dat psychiatrische patiënten over 
        het algemeen niet meer beter worden. Gelukkig is er aan heel veel psychiatrische 
        problemen heel veel te doen. Velen worden wel degelijk weer beter. 
        Maar voor ik hier verder op in ga wil ik graag eerst nog wat zeggen over 
        perfectionisme met betrekking tot het dichten. Mijn gedichten maken niet 
        de indruk gemaakt te zijn door een perfectionist, denk ik. Maar je moet 
        wel bedenken dat ik er heel lang over heb gedaan om het precies zo op 
        papier te krijgen dat het er niet perfectionistisch uitziet. Het moet 
        er uitzien alsof het vanzelf gaat, en geen moeite heeft gekost. Dat vind 
        ik perfectionistisch. Dat vind ik goed. Als Freek de Jonge een goede grap 
        maakt, moet het er uitzien alsof hij het ter plekke bedenkt. Dat moet 
        perfect gedaan worden, anders werkt het niet. Dat is wat ik bedoel. Dat 
        vind ik vakmanschap. Als je een goede tennisser ziet, neem bijvoorbeeld 
        Pete 
        Sampras, die heeft eindeloos op zijn techniek geschaafd. Dat was een 
        perfectionist. Maar als je hem ziet tennissen, dan ziet het eruit alsof 
        het vanzelf gaat. En dat bedoel ik met perfect willen zijn. Dat je de 
        dingen doet zodat iedereen denkt 'ja, zo moet dat natuurlijk'. Dat bedoel 
        ik met vakmanschap. Dat moet je hebben en dat moet je ook willen als kunstenaar 
        en vakman. Het moet eruit zien alsof het precies zo moest en niet anders 
        kon." 
        "En wat betreft perfectionisme in de psychiatrie. Daar krijg je mee 
        te maken in het onderzoek, want daarin moet je heel precies zijn, maar 
        ook bij de behandeling van patiënten. Er is een aantal dingen waaruit 
        mijn perfectionisme blijkt. In de eerste plaats dat ik altijd heb gevraagd 
        'is het wel zoals ik denk dat het is?'. En niet 'ik weet het al wel'. 
        Dat is een manier van perfectionistisch zijn. Nooit denken dat je het 
        wel weet. En een tweede punt waaruit mijn perfectionisme blijkt is dat 
        ik op een afdeling heb gewerkt, waar vaak mensen kwamen die waren opgegeven 
        door anderen. Velen van deze mensen zijn met enorm veel geduld uiteindelijk 
        toch goed de deur uitgegaan. Dat lukte niet altijd, maar ik heb ook hier 
        nooit snel het gevoel gehad van 'nou ja, we hebben gedaan wat we konden'. 
        Altijd jezelf maar weer vragen: 'Heb ik wel gedaan wat ik kon?'." 
         
      
      De Poëziemarathon 
        2004 vond plaats op 29 januari 2004. Op tal van plaatsen in de stad worden 
        bijeenkomsten en lezingen gehouden.   
      
       
        Tekst en interview: Tjitte Faber 
 
         
      terug naar boven 
     |